631
conclusie komen, dat, ofschoon in Staatsblad N°. 113 van 1882 de
Gouverneur-Generaal niet opgenomen is in de formatie of organisatie
van het Leger, (terwijl er van Zijnen staf gewaagd wordt,) krachtens
art. 42 v. h. Regeeiings-Reglernent de Landvoogd als Hoogste
Autoriteit in het Nederlandsch-Indische Leger behoort aangemerkt te
worden, en daarom inderdaad isde Chef van den Legercommandant.
Dit is de Gouverneur-Generaal in alle opzichten, dus ook in den
zin van Staatsbl. N°. 28 van 1874. Het komt ons ongerijmd voor,
dat de Gouverneur-Geueraal de Chef zou kunnen zijn van den Leger
commandant, zoowel in den zin van het Crimineel Wetboek als van
het Reglement van Krijgstucht, maar alléén ten opzichte van Staatsbl.
N°. 28 van 1874 niet.
Het staat bij ons dus vast, dat in alle gevallen, waarin de Leger
commandant strafoplegger is, bij reclame daarover, den Gouverneur-
Gene aal het oordeel toekomt over het al of niet gegronde der
reclame.
In Nederland behoeft de Minister van Oorlog geen militair te zijn,
maar niettemin zal niemand hem de bevoegdheid betwisten, om als
strafoplegger op te treden of de Chef te zijn der verschillende Chefs
in de Militaire Afdeelingen, Inspecteurs, enz., bij wien reclame kan
worden ingebracht over de door de bedoelde autoriteiten opgelegde
straffen. Wij verwijzen hieromtrent naar de aanschrijving van het
Ministerie van Oorlog dd. 16 Januari 1846, N°. 2b (Ree. Mil.
1846, bldz. 59).
En tot de formatie van het Nederlandsche Leger zal de Burger-
Minister van Oorlog toch zeker niet behooren.
Wij willen geene parallellen trekken tusschen de Verhouding van
onzen Koning tot het Nederlandsche Leger en die van den Gouver
neur-Generaal tot onze Krijgsmacht; maar wij wagen het, de meening
uit te spreken, dat wij ons tot den Koning zouden mogen wenden,
wanneer de Gouverneur-Generaal zelf als strafoplegger optrad.
En hiermede Dixi
Mati Panar'i.