58
veel het principieele betreft, wat men hebbe te verstaan onder het
onderwerpen aan den militairen rechtsdwang van Indo-Nederlandsche
burgersingezetenen, inboorlingen, tijdens den staat van oorlog of
van beleg. Gaan we thans na, wat in détails daaromtrent bij de
bestaande lndo-N'ederlandsche strafwetgeving valt op te merken.
Art. 290 R. L., zooals wij reeds zagen, verwijst naar de krijcjs-
ivet. Zoodra deze afgekondigd is, kunnen dus burgers aan den mi
litairen rechtsdwang onderworpen worden, die andersvolgens art. 9
C. W., voor hun natuurlijken rechter zouden terechtstaan.
Alle burgers, zooals volgens art. 103 van bet Decreet van 1811
mogelijk zoude zijn? Neen. Zelfs niet alle burgers, die, zich schul
dig makende aan de misdrijven, genoemd in de Pruisische Wet van
1851, voor bet Kriegsgericht getrokken worden. Maar welke dan?
We hebben reeds gezien, welke de kenmerken moeten zijn van den
staat van oorlog en dien van beleg. De militaire autoriteit, die de
verklaring daarvan mag doen, staat alsdan boven de civiele autoriteit
want art. 43 der in 1815 gearresteerde Hollandsche „Instructie
voor de Plaatselijke Kommandanten en Plaats-Majoors" zegt het
terecht „in tijd van oorlog is het noodzakelijk, dat de militaire
magt meer uitgestrekt worde"; een beginsel, dat nu nog moeilijk
gewraakt kan worden. Art. 44, 3° van die instructie luidt dan ook
„De civiele magten mogen zonder deszelfs goedkeuring (d. i. van de
militaire autoriteit) geene ordonnantiën van politie uitvaardigen, noch
weigeren om zoodanige uit te vaardigen, als hij, (de militaire auto
riteit) tot behoud der rust en algemeene veiligheid, zal noodig oor-
deelen;" terwijl volgens art. 53 dier instructie gedurende den
staat van beleg de hoogste militaire autoriteit bekleed wordt „met
de oppermagt over alle civiele en militaire autoriteiten." Die auto
riteit regelt dan alles „zonder iets, anders in acht te nemen, dan
zijne geheime instructiën en de operation van den vijand." Alles
een gevolg van de Fransche wetten van 1791 en 1811. Eene
zeer natuurlijke reden ligt daaraan ten grondslag. Even natuurlijk,
In zijne „Instructie voor den Brigadier en Chef van den Generalen staf, enz."
noemde Daendels de militaire rechtbank, die de burgers moest vonnissen, beschuldigd
van verraad, militaire commissie. (Zie „Staat der ls"ed. O. I. bezittingen, enz.")