NOG EEN WOORD OVER DE KRIJGSTUCHT EN DE MIDDELEN TOT HANDHAVING ER VAN, VOOR NAMELIJK ONDER EEN KORPS OFFICIEREN. De meeste Lezers van dit Tijdschrift hebben voorzeker met belang stelling kennis genomen van het artikel van den sedert gepensionneerden kapitein der Infanterie Tj. C. van Vleuten, in de nummers 3 en 4 van dezen jaargang, tot titel voerende: Over de krijgstucht en cle mid delen tot handhaving er vanvoornamelijk onder een korps officieren een opstel, dat op menige bladzijde den stempel draagt van 's Schrij vers belezenheid, wijders vele goede wenken bevat en tot ernstig nadenken stemt. Mogen nu ook vele zijner opmerkingen juist niet geheel nieuw zijn; is, om een voorbeeld te noemen, het reeds vele malen verkondigd, dat do dienst- en exercitiereglementen, over het algemeen, verouderd en slecht zijn; wij zullen, gedachtig aan den waterdruppel, die ten leste den steen uitholt, de laatsten zijn, om den kapitein Van Vleut en daarvan eenige grief te maken. Waarheden als deze kunnen o. i. niet te vaak herhaald worden, zoolang verbetering niet aan de orde is. De kapitein Van Vleuten, die het bewijs geleverd heeft, dat hij over zijn onderwerp veel heeft nagedacht, is ten overvloede ook met eenige spiksplinternieuwe ideeën voor den dag gekomen, welke omstandigheid reeds op zich zelve voldoende is, om den door hem geleverden arbeid, in goeden zin, naar waarde te schatten. Intusschen kunnen wij niet met al zijne beweringen betreffende de krijgstucht van het Indische Leger medegaanwelke stelling wij voornemens zijn, in de volgende regelen te ontwikkelen. De kapitein Van Vleuten zie vóór alles in deze onze naiezing geene vitzucht, (eene onhebbelijkheid, waartegen hij mede ten rechte te velde trekt), doch eenig en alleen de uitdrukking, dat evenals

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 108