105
De fanatieke Turk, hooghartige Brit, kalme Hollander, gemoede
lijke Duitscher en levendige Franschman, zij allen naderen elkander
dusdanig in het ruwe als oorlogswerkmandat kwalijk uit te maken
is, wie van hen krijgstuchtelijk het best onderlegd blijkt te zijn.
Over het algemeen genomen maakt de kapitein Van Vleuten
in zijn betoog veel gebruik van cijfers, die, zegt men wel eens, niet
jokkenvan cijfers, die onwèderlegbaar aantoonen, hoe het met de
quaestieuse zaak is gesteld.
Zoo ontleent hij aan het Indisch Militair Tijdschrift No. 6 van
1871 eenige dóór den toenmaligen kapitein Haus meegedeelde
cijfers, die onwederleghaar zouden aantoonen, dat bij liet Indische
Leger van en met het jaar 1831 tot en met het jaar 1870 het verzet
en de insubordinatie van 0,15°/o tot 0,65°/o gestegen zijn. Hij
vergeet echter kennis te nemen, althans gewag te maken van de 10de
aflevering van dienzelfden jaargang, waarin de kapitein Ni clou
onwederleghaar bewezen heeft, dat het onwederlegbare van kapitein
Haus' beweren voor een deel zeer goed te wederleggen is.
Maar nog uit eene andere bron, uit de statistiek van de Rechts
pleging, medegedeeld in de Nos- 11 en 12 van den twaalfden jaargang
(1881) van dit Tijdschrift, zoude het bewijs te leveren zijn, dat de
destijds door Haus, thans door Van Vleuten overgenomen cijfers
geen volkomen vertrouwen verdienen.
Om slechts een voorbeeld te noemen, vermeldt kapitein Haus,
dat van en met 1864 t/m 1870, óp eene gemiddelde sterkte aan
Europeanen van 11663, in het geheel 538 gevallen van insubordinatie
zijn voorgekomen, alzoo gemiddeld 77 per jaar of 1 152.
In de statistieke opgaven, hierboven bedoeld, (aflevering N°. 11
van 1881), welke ontleend zijn aan de bij het Departement van
Oorlog berustende, officieele documenten, lezen wij echter: