108 den goeden zin wel sympathiseeren, zoo al niet bedorven, dan toch zeer ernstig benadeeld wordt, zoodra gemis aan ernst en bezadigdheid te constateeren valt. In het overigens werkelijk goed, coulant geschreven artikel van den kapitein Van Yleuten komen, bij voorbeeld, hoogst ongepaste, sarcastische zinsneden voor, die gericht zijn (Nota bene! in een plei dooi over de krijgstucht) tegen Opperofficieren, onder wier bevelen hij wel eens minder aangenaam heeft gediend. Wanneer hij zich nu voorgesteld heeft, dat de meesten zijner Lezers zijn gefingeerden Graaf van Pak au Badak en Hertog van B a t o e Ilir geestig en aardig hebben gevonden, vergist hij zich niet weinig terwijl hij aan de overigens goede strekking van zijne verhandeling bepaaldelijk nadeel heeft toegebracht, nu hij, Prediker zelf, zich uit een krijgstuchtelijk oogpunt zoo zeer vergeet. Is kapitein Van Vleuten nimmer te rangschikken geweest onder de onoprechten, onder de jabroers, op wie wij zooeven doelden, parmi ceux, qui faisaient leur cour plutót que leur devoir, thans maakt hij er gebruik of, juister gezegd, misbruik van, om, in zijn zwanen zang als militair, tot voormalige chefs eenige hatelijkheden te richten, die onder voor hem meer gunstige omstandigheden zeker in de pen zouden zijn gebleven. Terecht wordt groote lof toegezwaaid aan den Amboineeschen militair, die het in velerlei opzicht van den Europeaan in het I n- d i s c h e Leger wint. De door den Schrijver medegedeelde cijfers, als zouden van en met het jaar 1877 tot en met het jaar 1880, op eene gemiddelde sterkte van 1050 Amboineezen, er slechts 3 wegens insubordinatie zijn ver oordeeld, luiden zelfs nog gunstiger. Volgens bladzijde 692 van den twaalfden jaargang van dit Tijd schrift waren er

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 119