146 grondig te kunnen beantwoorden, zouden wij beter op de hoogte van den toestand van het Leger moeten zijn dan thans het geval is. "Wij hebben tijdens den Atjeh-öorlog slechts eén jaar de eer gehad om bij dit Leger te zijn ingedeeld. Hot ongunstig oordeel, dat de Heer L. C. van Vleuten in dit Tijdschrift (jaargang 1883, No. 3) velt over het gehalte van het Europeesche, zoowel als over liet Ind is'che element van het Ned er landsch-I n di s che Leger, doet ons er aan twijfelen óf men het grootst aantal der manschappen tot dat soort schutters kan vormen, waarvan in den oorlog, wat de juistheid van hun schot aangaat, groote verwachtingen gekoesterd moeten worden, vooral in 't gevecht tegenover een Eu- ropeeschen vijand. Wij hebben ook niet het minste vertrouwen in de juistheid van het schot der grootste helft onzer Matrozen en Mariniersde vijand, waarop zij aanleggen, heeft, naar onze meeniug, de meeste kans. niet geraakt te zullen worden. Men begrijpe ons wel! Den tijd, thans aan het schijfschieten (en voornamelijk gevechtsschieten) besteed, beschouwen wij niet als ver loren; hoe beter een troep in 't schieten geoefend wordt, des te meer kans bestaat er, dat het trefferperrcent van de in den strijd verscho ten projectielen grooter zal zijn. Dit blijkt o. a. uit den Pr an sch- Duitschen oorlog; in de tweede helft van dezen krijg, toen de minder geoefende reserve en landweer aan de gevechten deelnam, werd er slechter geschoten dan in de eerste helft- Het juist schieten, zooals de Transvaals che boeren deden, beschouwen wij echter als een ideaal, dat, door een samenloop van omstandigheden, gewone troepen nimmer kunnen bereiken, en dat in de meeste gevallen ook voor hen geen vereischte is. Naar onze meening is de stelling, dat er alleen juist geschoten moet worden in den oorlog, geheel in tegenstelling met hetgeen werkelijk geschiedt. Deze stelling is op dit oogenblik zelfs zeer gevaarlijk. Neemt men toch deze theorie voor waar aan, dan hebben wij geen zeer snelvurend wapen noodig; heeft men daarentegen een repeteer geweer, dat onze troepen in staat stelt voortdurend, of wel alleen in de beslissende oogenblikken van den strijd, een hevig snelvuur te kunnen openen, dan kan men toch met dit wapen, zoo noodig, ook juist schieten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 157