158 ander misdadig karakter dragen, daar hij door misbruik te maken van zijn gezag, als sergeant over zijne ondergeschikten, hier te grooter, omdat het uitgeoefend werd over nieuwelingen, onbeschaafde, on wetende en gedweeë dessa-inlanders, door zelfs onder hen uit te strooien of door anderen te doen uitstrooien, dat ieder recruut ver plicht was bij te dragen in de voor hem te maken kosten aan scheer loon, salaris van politiebeambten, voor het in orde brengen zijner papieren en voor den aankoop van administratieve bescheiden, zooals extracten-strafregisters en engagementstaten, en door in zijne kamer aan eene tafel zittende, met schrijfgereedschap vóór en hoopen geld naast zich, tot de in ontvangstneming van tot voorschreven doeleinden te innen gelden te vaceoren, de recruten, één voor eén voor zich te doen verschijnen, van hen een door beklaagde bepaald quantum te vorderen, te ineasseeren en van den naam van ieder inbrenger en van het door hem gestort bedrag aanteekening te houden, zich aan die domme Inlanders voorgedaan heeft als een ambtenaar, met de invordering dier gelden belast, en hen alzoo in den waan gebracht heeft, dat hij het recht had, die gelden van hen te vorderen en zij verplicht waren die te betalen, zoodat appellant met het oogmerk om voornoemde getuigen voor een gedeelte van hun bezitting op te lichten, dooi het bezigen van voorschreven bedriegelijke middelen, welke volkomen geschikt waren om onwetende Inlandsche recruten geloof en ver trouwen in hem in te boezemen, zich door hen gelden heeft doen afgeven; welke handelingen, ofschoon niet vallende onder een der in de eerste alinea van artikel 326 van het Strafwetboek voor Europeanen in Nederlandsch-Indiëbij wege van voorbeelden, waarop gewoonlijk het misdrijf van oplichting gepleegd wordt, opgenoemde middelen, echter in meer algemeenen zin het kenmerk dragen van bedriegelijke middelen, zooals aan het slot dier eerste alinea bedoeld wordt en dus daarstellen het misdrijf van „Oplichting" Overwegende mitsdien, dat het vonnis a quo ten aanzien \an do qualificatie en dientengevolge ook ten aanzien van de straf, althans voor zooveel de opgelegde geldboete betreft, behoort te worden verbeterd; Lettende op art. 13 van het Crimineel Wetboek voor het Ivrijgs-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 169