180
dat de goedertierenheid des Landvoogds de uit te voeren doodstraf had-
gecommutteerd in tien jaren detentie.
Nog klinkt ons liet tot drie malen toe herhaald daverend hoera! dat
onder de militairen opging, in de ooren. De officier, commandant van
ons peloton, liet zich uit de volheid zijns harten ontvallen: „God dank!
dat doet me pleizier".
Sedert verliepen elf jaren. De fuselier Stoffels had tien jaren detentie
ondergaan en was na ommekomst, dus in de tweede helft van 1859,
ingedeeld bij het 13e Bataljon Infanterie te Soerabaija. Een tiental
maanden na zijn ontslag stond hij nogmaals wegens insubordinatie met
woorden en feitelijke insubordinatie terecht, werd tot den kogel veroordeeld
en den 29en October 1860 geëxecuteerd.
Wij noemen deze twee voorbeelden treffend en gelooven dat iedereen
daarmede zal instemmen. Het geldt hier immers twee militairen, die
beiden hunne begenadiging, niet aan overdrevene philanthropie, maar aan
zeer toevallige omstandigheden te danken haddenbeiden moesten dus
overtuigd zijn, dat herhaling van hunne misdaad zoo goed als zeker de
uitvoering van het opnieuw uit te spreken doodvonnis zou moeten ten
gevolge hebbenbeiden hadden gezweefd tusschen de hoop om te leven
en de vrees om te sterven, de laatste zelfs in die mate, dat alle toebe
reidselen tot het ten uitvoer leggen van het vonnis gemaakt waren, ter
wijl hij den moeilijken tocht naar de executieplaats volbracht en daarna
zijn misdrijf geboet had met een tienjarig verlies van zijne vrijheid. En
toch werden beiden, nog binnen het jaar na hunne wederopneming in de
gelederen, gefusilleerd. Is er sprekender bewijs mogelijk, dat, daar waar
men te doen heeft met driftige, opgewondene karakters, al wat zweemt
naar nadenken en redeneeren wordt ter zijde gesteld en afschrik van de
doodstraf dus niet terughoudt van het te plegen feit, zoodat het toepassen
van het uiterste hulpmiddel der menschelijke gerechtigheid, in zulke ge
vallen van insubordinatie, geene reden van bestaan heeft; tenzij men aan-
neme, dat de maatschappij het recht bezit tot het doen ondergaan eener
straf, alleen als boete voor het gepleegde feit; met andere woorden, dat
zij zich mag verlagen tot het nemen van wraak, iets dat in de bedoeling
kan noch mag liggen.
Het is waar, de recidiven van den sappeur De Tramasure en van den fuse
lier Stoffels waren belet geworden, wanneer de eerste vonnissen geene
verandering hadden ondergaan. Maar evengued had men dat doel bereikt
door hunne gratie te doen gepaard gaan mot verwijdering uit de gelederen.
Ware dat geschied, de maatschappij zou zich niets te verwijten hebben