194
voorschrift in waarheid een uitstekende leercursus is.
De Commissie heeft echter in hare zucht tot
v er-Eu ro peïse erin g zich niet altijd van overdrijving weten vrij te
houdeneene bewering, welke wij ter plaatse met bewijzen zullen staven.
Het eerste Hoofdstuk handelt over „het Terrein."
Blijkbaar heeft de Commissie bij de samenstelling van dat Hoofd
stuk geraadpleegd
a. het gelijknamige Hoofdstuk uit het Nederlandse he veld
dienstreglement en
b. de Terreinleer, samengesteld bij de VIIde Afdeeling van het
Departement van Oorlog, in 1875 te Ba tav i a in het licht verschenen.
Niet altijd evenwel scheen het doenlijk, de qualificatiën eener zelfde
zaak in beide werken met elkander overeen te brengen.
Yolgens het laatstgenoemde werk b. v. 9) heeft men bij iederen
heuvel en berg te onderscheidenden voet, den top en de z ij-
den, wanden, glooiingen of hellingen, terwijl het Ne-
derlandsche en nu ook het Indische velddienstreglement 4)
in afwijking daarvan zegt, dat bij iedere verhevenheid een voet,
zijden, helling en kruin waar te nemen zijn.
Bij het eene dus zijden of hellingen en bij het andere zij den
en hellingen.
Zoo zou, volgens diezelfde paragraaf van het Indisch velddienst-
reglement, onder zadel thaus verstaan moeten worden de verdie
ping, die gevormd wordt door de in elkaar loopende zijden van
twee hoogten of heuvelsterwijl de Terreinleer vermeldt, dat een
zadel geen verdieping, maar het hoogste ontmoetingspunt
is van twee tot elkander naderende hellingen.
Gelijksoortige opmerkingen zijn in menigte te maken. Een weinig
in het velddienstreglement teruggaande, lezen wij b. v. in 3, dat
tot de natte vlakten de kunstmatig bevochtigde rijstvelden (sawah's)
en de som pen in moerassen behooren, welke met den algemeenen
naam van rawah worden aangeduid, terwijl 14, lr. b van de
Terreinleer vermeldt, dat men in I n d i niet aantreft sompen inmoe-
r a ss en, maar èn som pen èn moerassen.
De Terreinleer voegt zelfs nog daarbij, dat het onderscheid van