200
Nog een ander punt had hier niet onbesproken mogen blijven.
Het gebeurt wel eens, dat manschappen uitrukken met broodzak,
kapot en sprei, gerold en bandoulièredie dan over den rechter
schouder gedragen wordt, om den linkerschouder voor het „ge
weer over" beschikbaar te houden. Men bedenkt dan niet, dat een
aldus gekleede troep, wanneer hij plotseling aangevallen wordt, niet
in staat is, behoorlijk „aan te leggen en te richten."
Dit geval heeft zich ten jare 1878 in Atjeh voorgedaan.
In 58, punt 4, is blijkbaar opzettelijk (wij beweren geenszins
„ten onrechte") achterwege gelaten, de Nederlandsche bepaling
over te nemen, dat op marsch de bajonet van het geweer zal worden
afgenomen, wanneer de nabijheid van den vijand niet het tegendeel
wenschelijk maakt.
Moet hier wellicht worden gedacht aan angstvalligheid, dat de
troep uit gemakzucht, somwijlen ook in 's vijands nabijheid, zonder
de bajonet op het geweer, zoude marcheeren, of ligt hieraan ten
grondslag, dat men een troep bij oefeningsmarschen in vredestijd juist
zóó wil doen marcheeren, als hij in oorlogstijd zal moeten doen?
"Voor dit laatste gronddenkbeeld is werkelijk veel te zeggen, al
valt het moeilijk consequent hierin door te gaan; men denke b. v.
slechts aan het raedenemen van scherpe patronen.
Bij punt 11 van 58 heeft men willen voorzien, hoe bij sterke
marschcolonnes in bedekt terrein te voorkomen is, dat de afstanden
tusschen de afdeelingen verloren gaan en eeuig onderdeel der colonne
het spoor zoude kunnen bijster worden.
In zoodanig geval, zegt het Reglement, zal de officier, die aan
den staart der voorgaande afdeeling marcheert, een of meer verbin-
dingsrotten in de ontstane tusschenruimten achterlaten.
Wie nu in Indië wel eens een marsch in bedekt terrein, langs
kronkelpaden, heeft medegemaakt, zal het met ons eens zijn, dat de
hier bedoelde voorzorgsmaatregel niet afdoende is.
Bij enkele Europeesclie legers gaat men reeds zoover, dat de bajonet alleen dan
wordt opgezet, wanneer men tot den stormaanval voorwaarts gaat en, zooals bij de
Engelschenop geen grooteren afstand dan van 200 yards van den vijand is gekomen.
(Zie blz. 394 van het eerste deel van Rooseboom''s werk: Het hedendaagschegevecht).