207
Hoofdstuk III handelt over de „legering van troepen."
In 100 worden zelfs „oefeningskampen" als aanwezig ondersteld.
Deze geheele paragraaf is een „hors d'oeuvre" in een Indisch
velddienstreglement.
Onze oefeningskampen liggen thans in A t j e h en waren vóór dien tijd
op Borneo, Celebes, Bali en in de Pasoemah; andere kam
pen, als in Nederland door de genietroepen gemaakt, hebben wij
niet en zullen wij in de eerste 25 jaren ook wel niet krijgen.
In 106 komt eene zinsnede voor, die herzien moet worden. Heeft
men de naastvoorgaande 105 en de drie eerste alinea's van 106
aandachtig gelezen, dan wijzen alle woorden heen naar „het betrek
ken van een nieuw kantonnement."
Op éénmaal echter doet de 4C alinea van 106 het beeld veran
deren en moet men zich wel wat schokkend onmiddellijk verplaatst
denken in een reeds te voren betrokken kantonnement, waar reeds
een commandant aanwezig is, bij wien de officier-kwartiermaker
zich alsdan te melden heeft.
Zoo althans begrijpen wij den overigens slecht gestileerden volzin,
(overgenomen van 97 van het N e d er 1 a n d s c h e reglement)„Is
„de plaats reeds belegddan meldt hij zich eerst bij den commandant
van het kantonnement aan.'"
Wat eene belegde plaats hier beteekenen moet, (toch niet belegerde?)
is niet duidelijk; hoogstwaarschijnlijk hebbe men voor belegde plaats
te lezen: bezette plaats.
Bij het voorschrijven, welke veiligheids-en politiemaatregelen bij
gekantonneerde troepen behooren genomen te worden, mist men de
o. i. niet te verwerpen bepaling, dat in den regel de kantonnements-
wachten uit soldaten van Europeeschen en lnlandschen landaard moe
ten worden saamgesteld, terwijl hetzelfde beginsel is aan te prijzen
voor de te plaatsen dubbelposten, waarvan in 111 rede is.
Op die wijze neutraliseert de eene landaard de onhebbelijkheden
van den anderen.
Uit een veiligheidsoogpunt is over het algemeen eene wacht van
Europeanen het best te vertrouwen, terwijl uit een waarnemingsoogpunt
de Inlander het in den regel van den Europeaan'wint.