212
den commandant van den lioofdtroep eener voorhoede„bij aanmef-
„kelijke kronkelingen of op kruispunten van wegen, vooral in bedekte
„terreinen, is liet daartoe soms noodzakelijk, dat aldaar door de
„voorste afdeelingen manschappen worden achtergelaten, die zich later
„weder bij hunnen troep vervoegen."
Dit komt vrij wel op hetzelfde neer. Of men verbindingsrotten
of enkele manschappen achterlaat, ga revient au même. Het minder
goede van deze bepaling en die van punt 11 van 38 ligt hierin,
dat te uitsluitend van achter te laten personen gesproken wordt,
waarop wij ons veroorloven te meer de aandacht te vestigen, omdat
een bevelhebber in de nabijheid van den vijand gemeenlijk zeer
gierig is in het achterwaarts detacheeren van soldaten.
Liefst houdt hij hen allen bij elkaar, waartegen in het hier bedoeld
geval niet het minste bezwaar behoeft te rijzen, mits hij slechts die
maatregelen neemt, welke het verdwalen van achteraankomende troe
pen onmogelijk maken.
Als er geen soldaat op een kruispunt achtergelaten wordt, doch
volgens afspraak een omgehakte boomstam dwars over het niet te
volgen pad is gelegd, dan is zulks even afdoende, om den goeden weg
te kunnen blijven volgen.
Het voorafgaande was ons reeds uit de pen gevloeid, toen bij het
verder doorbladeren van het velddienstreglement onze aandacht viel
op 175, alwaar ongeveer hetzelfde aanbevolen wordt als datgene,
wat wij hiervoren schreven.
Yan de „gedragsregels van dedoorzoekingspatrouilles"
gewagende, wordt namelijk aan de spits de verplichting opgelegd,
om in onbekende terreinen, door bet afkappen van takken of het
merken van hoornen als anderszins, zorg te dragen, dat o. a. aan
volgende afdeelingen de goede weg wordt aangeduid.
Eindelijk! zijn wij dus daar, waar wij wezen moeten.
Waarom echter die gedragsregels eerst voor de „doorzoekingspa
trouilles" aangegeven zijn, nadat het lleglement reeds op twee plaat
sen te voren 58 en 165) goedschiks daarvan had moeten gewagen,
kan niet bevroed worden.
In 168 worden de „rapporten, teekens en het woord" behandeld.