214
Punt 7 zegt daarvan, dat er aanwijzing behoort gedaan te worden,
in hoever o. a. landlieden en reizigers mogen worden toe- of doorgelaten
Wij houden het er voor, dat de Indische veld wachtcommandant
nog voor den allereersten keer een landman of reiziger vóór zijn posten-
linie moet aanschouwen, n. 1. lieden, zooals die in het N e d e r 1 a n d s c h e
reglement bedoeld worden.
Wie onzer heeft te velde ooit van landlieden of reizigers overlast gehad?
Bij het voorschrijven van de algemeene consignes, welke aan iede-
ren schildwacht in oorlogstijd gegeven moeten worden, zwijgt 219
van wal men van den vijand weet."
In 199 van het Nederlandsche reglement staat daaromtrent
i°
2° waar de vijand staat en wat men van hem weet;
3° enz.;
terwijl 219 van het Indische reglement voorschrijft:
1°
2° waar de vijand staat;
3° enz.
Is hier het achtervoegsel: en wat men van hem weet" opzettelijk achter
wege gelaten, zoo ja, dan is daartegen wel het een en ander te zeggen.
Moet b. v. slechts aan den schildwacht worden medegedeeld, dat
„daar en daar in dien boschrand de vijand staat", zonder meerof
moet hem daarenboven- nog worden gezegd, b. v. dat deze in den
laatsten tijd de gewoonte schijnt aangenomen te hebben, om onze
schildwachten van uit de boomtoppen te beschieten?
Bij het lezen van de in 223 aangegeven dienstregeling bij eeue veld-
wacht troffen ons twee zaken
1°. dat voor het Indische Leger de Europeesche examineertroep
is overgenomen, die bij, druk verkeer in de postenlinie nota bene!
dag en nacht (bij het Neder land sche Leger alleen bij nacht en
duister weer) op eenige passen afstand van een der schildwachten
kan opgesteld worden, en
2°. dat een examineertroep van de reserve zal afgezonderd moeten
worden, wanneer (zie 238), zoo zegt vrij leelijk het Reglement,
geen veldwachten zijn geplaatst.