217
Zoo het bestaanbaar ware, dat eeD sluippatrouille in Indië een
burger kon ontmoeten, zou die patrouille, bij wijze van spreken, erg
in haar nopjes wezen en spoedig zich tot dien burger vervoegen (in
stede van „schuilevink" te gaan spelen), om mogelijk meer van den
vijand te weten te komen.
Bij 237 worden de gedragsregels omschreven der voorposten bij
eenen vijandelijken aanval. Onder die gedragsregels komen enkele
voor, die wij slechts onder zeker voorbehoud ter opvolging zouden
durven aanbevelen.
Bij voorbeeld:
„Indien de veldwachtcommandant zijne positie of die der posten
„werkelijk bedreigd ziet, zendt hij onverwijld bericht daarvan naar
„de nevenveldwachten en het voorpostendetachement."
Hetzelfde vinden wij terug in 214 van het Nederlandsche
reglement.
Bij die bepaling zoude te voegen zijn: „wanneer namelijk cle sterk
te zijner wacht in zoodanig kritiek oogenblik toelaat deze (3) patrouil
les af te zonderen
Vooral in Indië geldt de banale spreekwijze, dat „ieder mannetje
er één is," dat men het liefst niet van de wacht laat gaan, als
er dadelijk gevaar dreigt.
Bovendien heeft men de zekerheid, dat het geweervuur wel luide
genoeg spreken zal, om aan de nevenveldwachten te doen begrijpen,
dat er wat gaande is.
Hoofdstuk V eindelijk handelt over den „Kondschapsdienst."
Eene der beste onderafdeelingen van het Reglement schijnt ons
paragraaf 243 toe, bij welke het verschil tusschen een oorlog tegen
over Inlanders en tegenover een buitenlandschen Staat goed uiteen
gehouden is.
De eenige opmerking, welke hier zoude te maken zijn, zoude, be
halve de „ingezetenen", de „reizigers" gelden, van wie de patrouilles
maar weinig overlast hebben, het allerminst van de zoodanigen, die
(zie bladzijde 211 van het Voorschriftden wensch te kennen geven,
naar 's vijands zijde door te gaan.
Ook de paragrafen 244 en 245 geven op zeer goede wijze do