220 Eene openlijke verkenning komt eigenlijk neer op eene inleiding van een geregeld gevecht. Niet minder dan 14 bladzijden druks worden gewijd aan „ver kenningskorpsen", een onderafdeeling van het velddienstreglement met een bijzonder geprononceerd Europeesch cachetterwijl ten slotte de „ordonnansendienst en correspondentiemiddelen" besproken worden. In 291 vindt men daaromtrent aangeteekend, dat wanneer een militaire ordonnans daartoe de hulp van eene civiele autoriteit inroept, deze voor de doorzending van het bericht zal zorg dragen. Als nu slechts dezelfde verplichting in een der Bijbladen op het Staatsblad omschreven is, vermits een ambtenaar van het burgerlijk bestuur tot het leeren kennen van zijne dienstplichten er gewoonlijk geen velddienstreglement op nahoudt, dan bestaat er geen enkel bezwaar tegen de hier bedoelde paragraaf. Anders wel. Tot slot de figuren, die bij het werk gevoegd zijn. Als men den tekst van het Reglement vergelijkt met de overeen komstige figuren, dan komt men tot de ontdekking van merkwaardige fouten. Bij voorbeeld In 212 staat: „de afstand, waarop de veldwachten vóór haar „voorpostendetachement, en bij kleine troepenafdeelingen vóór de hoofd macht staan, bedraagt gewoonlijk voor eene infanterie-veldwacht 200 „400 passenenz., enz." W anneer men nu figuur 18 beziet, dan vindt men tusschen de veldwachten en het voorpostendetachement een afstand geteekend, niet van 200400, maar van 10001500 pas. In 218, punt 1, tweede alinea, wordt gezegd, dat de Infante- rieposten op 150200 pas van de veldwacht moeten staan en de onder linge afstand van de schildwachten 150300 pas zal bedragen. De schildwacht staat dus in den regel dichter bij de wacht dan van zijn nevenpost verwijderd! Volgens dezelfde figuur 18 zou men het tegendeel gelooven. Laten wij nu eens figuur 17 van naderbij beschouwen. Als een Infanterie-veldwacht, sterk eene sectie, naar het te bezetten punt marcheert, loopen 20 man als hoofdtroep op 200 passen verwij-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 231