ATJEH EN TUNIS. (Vervolg. Zie Aflevering N8. 8.) Volgens geloofwaardige mededeelingen konden de Khrourairs in het geheel 12500 gewapende mannen op de been brengen. Hiertegen over stelde Frankrijk een armee van 30000 man. Deze getallen zijn welsprekend. Daarin ligt de oplossing van het vraagstuk, hue men een volk, dat als één man opstaat, om een eeuwenoude onaf hankelijkheid te verdedigen, in korten tijd voor goed ten ouder kan brengen. ""De oorlog is", zegt generaal Ton Clausewitz, „niets anders als een tweegevecht in ruimen zin. Willen wij ons de ontelbare menigte tweegevechten, waaruit hij bestaat, als eeue eenheid denken, dan doen wij het best, ons twee worstelaars voor te stellen. De een zoekt den ander door physiek geweld tot zijn wil te brengen; zijn hoofddoel is de tegenpartij neder te werpen en daardoor onbekwaam te maken tot verderen tegenstand, De oorlog is dus een geweldige daad, om de tegenpartij aan onzen wil te onderwerpen. Willen wij de tegenpartij ten onder brengen, dan moeten wij onze inspanning naar zijn weerstandsvermogen berekenen. In gewone gevallen, zoowel bij groote als kleine gevechten, zal eenc aanzienlijke overmacht voldoende zijn, om de overwinning te schenken, hoe nadeelig de andere omstandigheden ook mogen zijn." Hieraan indachtig, trokken de Franscken het Khroumirland binnen, niet met eene geringe macht, maar met een legerkorps van 30000 man. De gevolgen er van waren, dat bij elk samentreffen dei- twee partijen, de overmacht der F rans cli en zelfs de gedachte aan een nederlaag uitsloot, niet alleen, maar ook dat ernstige gevechten voor komen werden en het krijgsdoel werd bereikt zonder veel bloedver gieten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 238