- 233 slechts het uitvloeisel is van civiele meditatiën, van zuinigheid. Hoe dit ook zijn moge, zoolang we in In die over niet meer strijdkrachten te beschikken hebben dan thans, schiet er niets anders over als met hetgeen men bezit wonderen te doen. Nu zijn er wel voorbeelden, dat met een klein leger wonderen gedaan zijn, doch een vaste rekening kan men daarop niet maken. Dit is evenwel een onomstootelijke waarheid, dat, wil men met geringe strijdkrachten groote uitkomsten behalen, men ook de noodzakelijkheid moet er kennen, dat de bevelvoerende officier volkomen vrij moet blijven in zijn handelen en dat dus de militaire leidende gedachte niet door inkerkering wordt gedoodmet andere woorden dat er voor gewaakt wordt de ne ®as romp re Vunité de la pensee militairezooals do grootste veldheer dezer eeuw als eerste voorwaarde stelde, om succes te kunnen behalen. Onder die voorwaarde had ook de Atjeh-oorlog kunnen vlotten* "Want er bestaat geen verschil van meening omtrent de bijzondere waarde en gehardheid der expeditionnaire troepen, waarmede de Atjeh- oorlog werd aangevangen. Zij vormden een schitterend korps. Een korps, dat onder goede en onafhankelijke leiding de eigenschappen bezat, om werkelijk wonderen te doen. We hebben dan ook hierop doelende den Atjeh-oorlog durven vergelijken met een duel tusschen een goed gewapend soldaat en een natuurmensch, en daarbij de mogelijkheid aangenomen, dat de soldaat de middelen had, om zijn partij neder te werpen en on bekwaam te maken, mits men hem vrijliet in de uitoefening van geweld. Wij komen hierop later terug. Maar nu reeds wijzen wij er op, dat, wil men met geringe strijdkrachten een land veroveren, een vrij heidlievend volk onderwerpen, men dan niet alleen geweld moet gebruiken, maar het geweld opvoeren tot de hoogste grenzen. Een bloedige en vernielende oorlog is dan het noodzakelijk gevolg en het noodzakelijk middel, om doel te treffen. Wil men dat niet, wil men het doel ber°iken zonder veel bloedver gieten, zonder veel vernieling van eigendommen, dan volge men het voorbeeld van de Franschen in Tunis, van de Oostenrijkers in Bosnië en de Hercegovina. Men brenge een overmachtig

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 244