240 En zij, die van hunne ondervinding geen partij trokken, zijn hun verdiende loon niet ontgaan. Wanneer een leger door eenen slependen oorlog, waarvoor het niet voldoende berekend was, zijne beste krachten bijna verloren heeft, is dan het invoeren van elementen, die niet volkomen aan de eischen voldoen, de weg tot verbetering? Moet men dan minder letten op den graad van geoefendheid van de militairen Moet men dan kader aanstellen, dat niet voldoende bruik baar is Moet men dan schipperen met officiers-examens? Moet men enz. Neen, integendeel. De geschiedenis is daar, om ons te leeren,- wat men ter verbetering doen moet. „Laat mijn zoon de krijgsgeschiedenis en de geschiedenis der volken bestudeeren", zeide Napoleon, „dan zal hij een groot veldheer worden." En het is waar. De geschiedenis is als het archief van het De partement van Oorlog: van alles vindt men „antecedenten." Wij hebben een onvoldoend geoefend leger, dat, hoewel het groote militaire deugden bezit, niet aan zijne roeping voldoen kan. Maar de kanker van het leger is de wijze van vorming van kader en of ficieren. Kader en officieren vormen de ziel van elk leger. En omdat wij later de opleiding en oefening van de Infanterie af zonderlijk zullen behandelen, zullen wij ons thans tot de kwaal bepalen, waaraan de Infanterie van het Ne de rlan d sch-I ndische Leger hoofdzakelijk lijdtdat isslecht kader en gebrek aan kader. Het kader en de officieren vertegenwoordigen, zooals we reeds op merkten, bijna de geheele waarde van een leger. Een leger van slechte soldaten met goed kader staat ver boven een leger van goede soldaten met slecht kader. Twee voorname redenen, waarom wij weinig en slecht kader heb ben, zijn: te weinig belangstelling in het Leger van hen, wier plicht het is, er veel belang in te stellenen vooral de vele wegen, die voor het Nederlandsch-Indische Leger tot den officiers rang leiden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 251