gelen nam ter verbetering van het theoretisch en practisch onderricht
van de onderofficieren.
Men trachtte ook, evenals in Duitse li land, door vooruitzicht op
civiele betrekkingen de onderofficieren in dienst te houden en bepaalde,
dat jaarlijks aan het Ministerie van Justitie 1, bij de Kanselarij van
het Legioen van Eer 1, bij Binnenhuidsclie Zaken 169, bij Financiën
1079, bij Koloniën 45, bij de Prefectuur van Politie 50 enz. onder
officieren konden geplaatst worden.
Na IJ. jaar de resultaten van deze bepalingen afgewacht te hebben,
bleken ze gering te zijn. Slechts weinige onderofficieren vonden de
vooruitzichten aanlokkelijk genoeg, om zich te reëngagoeren.
Zonder de depots (82) telde de Fransche Infanterie 494 batal
jons. Daarbij reëngageerden zich in 1873 511 onderofficieren, 35
korporaals en 43 soldaten, dus gemiddeld 1 reëngagement per batal
jon. Bij andere wapens was de toestand ongeveer dezelfde. Na
afloop van den vijfjarigen diensttijd verliet men gewoonlijk het leger.
Men verhoogde daarom in 1874 eindelijk de soldij en maakte daarbij
eenige gunstige bepalingen voor reëngagement. Maar ook dit bleef
zonder gunstig resultaat.
In den Figaro van 23 October 1874 leest men a propos van de
onderofficierswettenNa drie jaren van wetten en bepalingen reën-
gageert zich ongeveer niemand en komt men geen schrede vooruit,
terwijl de regeering onder het keizerrijk in éènen nacht een wet op de
onderofficieren in het leven riep, ten gevolge waarvan reeds den vol
genden dag 10.000 onderofficieren zich reëngageerden.
Een decreet van 1875 verhoogde weder de toelagen van zich reënga-
geerende onderofficieren en soldaten; en wel na 5 jaren dienst met
30 centimes daags voor onderofficieren en 12 voor korporaals en
manschappen, en na 10 jaren dienst inet respectivelijk 50 en 15
centimes. Tevens werd tot vorming van kader nog opgericht VEcole
d'essai pour les enfants de troupe.
In den aanvang van 1877 moest de onderofficiersquaestie weder in
het Fransche parlement behandeld worden. Er kwamen drie
voorstellen in; een van Gambetta, een van Keiler en een
van L ai sant. Ze gaven wel tot veel geschrijf aanleiding,
maar werden niet aangenomen. In 1878 werd een nieuwe