15
Art. XXXVII.
Item, of het gebeurde, dat de
maendt gagie op den versehijndagh
niet en quame ofte betaeldt werde,
ofte de soldaten ofte mijteren om
eenigerhande oorsake, het sij door
belet des vijandts ofte andersints
niet en konde toegeschickt worden,
zoo en sal niemant daeromme op
roer maken of oproerige woorden
spreecken ofte sijnen capiteijn tot
betalinge van dien poogen te dwin
gen of des te weijniger sijne toch
ten of wachten doen en waerne-
men, maer hem contenterende met
een redelijcke leeninge, tot dat het
geldt kome of magh komen, alles
doen dat goede soldaten en mijte
ren schuldigh zijn te doen; en soo
wie ter contrarie doet of hem daer
onder laet vinden, sal aen het leven
gestraft worden.
Art. XXXVIII.
Dat geen capiteijnen, lieutenan-
ten of vendrighs en sullen vertrec-
ken uijt 't Leger of van de Plaet-
sen daer hare compagnien in guar-
nisoen leggen, het sij omme de
betalinge van hare compagnien te
solliciteren, ofte om hare eijgen
affairen, sonder verlof van hare
oversten of gouverneur, op poene
van aen het lijf en leven gestraft
te worden.
Aanbevolen werd, om in zooda
nig geval een reefjen in te binden,
en als boeren te handelen, van
welcke men seght, dat se geen
horologie in haren buijck hebben.
Nog vinden wij hierbij aange-
teekend, dat het een soldaat als
dan niet zoo zwaar mogt aangere
kend worden, als hij, zonder daarbij
geweld te gebruiken, ijets ging
muijskoppen. (Op den kop tikken?)
Hadden genoemde officieren zich
uit het garnizoen verwijderd, om
geldt te soecken, om de onwillige
en bekommerde soldaten te vreede
te stellen, dan werd zulks niet
eens als eene verzachtende om
standigheid aangemerkt.