311 Immers indien uit O gevuurd wordt in de richting OD, zal de bundel projectielen het terrein onveilig maken over den afstand cd; klimt het terrein volgens TE, dan maakt de projectielenbundel een' afstand ab onveilig, waarbij ab cdevenzoo bij daling ef cd. Om dus uit O een voorliggend terrein, dat b. v. in T volgens TF begint te dalen, het voordeeligst te beschieten, zou het punt O zoodanig moeten worden gekozen, dat de vurende troep op een afstand 01 stond van het punt T, waar de daling begint, zoodanig dat de invalshoek van den bundel projectielen gelijk is aan den hellingshoek van het terrein. Omdat het te velde moeil jk is, die helling juist te schatten, zal die voorwaarde gewoonlijk niet te vervullen zijn. Bovendien is het verre van zeker, dat het bedoelde punt O bereikbaar is. Ligt dat punt in de nabijheid van den vijand, dan zal men het in den regel aanvankelijk niet kunnen bezetten; is het eene ge heel opene plaats onder 's vijands vuur, dan zal men er zijne troepen in het geheel niet opstellen. In den regel zal men alleen bij bekende hellingen, b. v. bij belegerde plaatsen, hiervan partij kunnen trekken; daarbij toch zijn meestal de afstanden bekend en kan men daarnaar gemakkelijk de te bezigen opzethoogten regelen. Bij ons in Indië zal men het bedoelde punt O echter dikwijls kunnen bezettendoch daar deze beschouwing meer bij het indirecte vuur behoort, zullen wij zulks later afzonderlijk bespreken. Indien de vorm en het beloop van het terrein dus van veel invloed zijn op de vuuruitwerking, is het hoogst noodzakelijk, dat de offi-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 322