347 ginseleu, ongelukkig genoeg, niet door alle latere generaals zijn ge deeld, tegen „de bij de officieren bestaande gebrekkige kennis van „het karakter hunner ondergeschikten, waardoor belet wordt dat de „laatsten door de eersten behandeld worden als kinderen door hunne „oudersdat is te zeggen, dat sommigen door strenge tucht, anderen „door zachte vermaningen tot gehoorzaamheid moeten genoopt worden. „"Die gebrekkige kennis was", volgens hem, „oorzaak, dat bij „soldaten vau verschillende natiën, tusschen welker geaardheid, afge scheiden nog van het verschil in karakter tusschen individuen van eenen „landaard, zulk eene groote wijziging bestaan, over eene leest ge schoeid worden. Ware er", zoo zeide hij, „aanteekening gehouden van „het aantal militairen, 't welk zich ten gevolge van eene verkeerde be handeling aan zelfmoord heeft schuldig gemaakt, ot t vergrijp tegen „hun meerderen met hun leven moesten boeten, het getal zou ver bazend groot zijn." Hij wilde dat in dezen de officieren de im- pulsie zouden geven tot eene doelmatige behandeling van den soldaat, welk voorbeeld alsdan van zelf door onderofficieren en korporaals, die steeds willen dat de mindere zich naar den meerdere zal plooien. zou gevolgd worden. Zou het euvel, waarvan de generaal De Stuers vijftig jaren gele den gewaagde, geheel uitgeroeid zijn? Zou gebrekkige kennis van het karakter der ondergeschikten thans niet meer bestaan, zoodat juist daardoor thans geene overtredingen tegen de discipline gepleegd worden? Is het onjuist, dat de Inlander zijn wrok over minder menschkundige behandeling doorgaans niet aan den dag legt dooi reclames of brutaliteit, maar door lijdelijk verzet, wegloopen, goed- verkoopen en zeer enkele malen door doodslag? In een goed geschreven opstel, waaraan de Indische pers tot nog toe te weinig aandacht schonk, liet il[oritur us zich in de Soera- haijasclie Courant van 13 Februari 1882 als volgt uit: „Ik ben „geen tegenstander van den rottan. De rottan kan gerust weder „ingevoerd worden, mits hij niet worde toevertrouwd aan de tegen woordige politierechters, en behoorlijke vonnissen worden gemaakt „in die gevallen, waarin hij noodig is. Niet bij politieuitspraken, „welke feitelijk door niemand gecontroleerd worden, en wier motieven „alleen aan God, den rechter en den patient bekend zijn."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 358