360
Hij bestaat uit een koperen doos, waarvan de bodem aan de
onderzijde is uitgehold, zoodat zich in die uitholling een stalen wijzer
E langs den verdeelden rand kan bewegen, (fig. 1)
Deze wijzer is geklonken tegen de rol F (fig. 2), welke binnen
de doos over den bodem kan worden gedraaid.
De rol F bestaat uit twee halve, rechte cirkelvormige cylinders,
wier grondvlakken stralen hebben, groot 10.2 en 10.6 m.M. Deze
twee halve cylinders maken den omtrek van de rol spiraalvormig
ten opzichte van de draaiingsas, welke voor beide helften over 0.2
m.M. (midden tusschen de middelpunten) excentrisch is geplaatst.
Door middel van een spiraalveer G, die tegen den rand der doos
bevestigd is, wordt een hefboom H, draaiende om de schroef, tegen
het cylindrische vlak van de rol F gedrukt.
Op den hefboom H is een hoekijzertje I bevestigd, dat een stalen
spiegeltje L draagt.
Yerder is nog op den bodem van de doos een tweede hoekijzertje
M vastgemaakt, eveneens van een gepolijst stalen spiegeltje K voorzien,
dat zoodanig ten opzichte van het spiegeltje L gesteld is, dat de twee
spiegelvlakken een hoek van 45° (1) vormen, wanneer de hefboom
gedrukt is tegen de' rol aan, zoo dicht mogelijk bij de draaiingsas
van die rol.
Draait men de rol door middel van den wijzer E, dan wordt dus
de hoek tusschen de spiegels K en L grooter.
De afmetingen zijn zoodanig genomen, dat de grootste hoek, dien
de spiegels met elkander kunnen maken, 48° 30' bedraagt,
terwijl de kleinste hoek, zooals hiervoren gezegd werd, 45° groot is.
De zijwand van de doos bevat drie rechthoekige openingen, één
groote vóór de twee spiegels en twee kleine, achter elk daarvan
ééne. (fig. 3) De wijzer E stuit tegen het knopje P, wanneer de
spiegels den kleinsten en tegen het knopje O, wanneer zij den groot
sten hoek met elkaar maken. (fig. 1)
Worden nu twee spiegels naast elkaar geplaatst en valt op den
eenen een lichtstraal in, die op den tweeden wordt teruggekaatst,
(1) Deze hoek van 45° is als normaal aangenomen, wat evenwel niet strikt
noodzakelijk is,
