363
van den wijzer met de randverdeeling samenvalt, den coëfficiënt af,
waarmede de afstand 0, 02 moet vermenigvuldigd worden, om den
gezochten afstand O, A te vinden.
In de onderstelling, dat de waarnemer in de richting van 0,B
tien passen ware voortgemarclieerd en na het viseeren in 02 den
coëfficiënt 40 bevonden had, zou dus de gezochte afstand 10 X 40 400
pas bedragen. (1)
Bij het gebruik van den telemeter Sc heffer zal hot intusschen
zeer gewenscht zijn, dat het voorwerp B zoover mogelijk van den
waarnemer verwijderd zij, omdat eene niet - onbestaanbare fout, dat
n. 1. de waarnemer niet zuiver zich in de richting O, B voortbe
weegt, alsdan des te kleiner wordt.
Is namelijk de zijdelingsche afwijking 02 03 (hg. 5), dan zal
de fout in den bekomen hoek blijkbaar gelijk zijn aan 02 B O,,
die al kleiner en kleiner wordt, naarmate het punt B verder verwij
derd zal liggen.
Doet zich het geval voor, dat een terreinvoorwerp B niet aanwezig
is, b. v. in geheel vlak en open terrein, of dat men door den te
kleinen afstand O, B bevreesd is, eene aanmerkelijke fout te maken,
dan kan daarin worden voorzien, in het eerste geval, door een man
in bedoelde richting vooruit te doen gaan en in het tweede geval,
door op dezelfde wijze te werk te gaan, tenzij men voor de nauw
keurigheid van de later te doene schatting een man alsdan als tus-
schenpost zoude willen gebruiken.
Ook kan het geval zich voordoen, dat het dubbel teruggekaatste
beeld van een voorwerp, waarvan men den afstand wensclit te bepalen,
(1) Wil men zich niet op het maken van passen van gelijke grootte verlaten, dan
kan men den doorloopen afstand meten, b. v. met een geweer (als het niet anders kan),
waarvan de lengte van de punt der bajonet tot aan den hiel van den kolf bekend is.
Zoodra men dus in de gewilde richting vooruitgaat, neme men naar willekeur 3, 4
of 5 geweerlengten en vermenigvuldigt men daarna den gevonden coëfficiënt met 3, 4
of 5 maal 1.832 M, Voorziet de persoon, bij wien de telemeter berust, zich van een
eind touw van .stel 5 M., met knooponderverdeelingen van 1, 2, 3 en 4 M., dan kan
iedere vermenigvuldiging met decimalen achterwege blijven. Wij herhalen intusschen,
dat zulk eene meting alleen noodzakelijk is, wanneer men zich niet wenscht te ver
laten op de kunst, om passen van gelijke en bekende grootte te maken.