BOEKBESCHOUWING. OFFICIEELE EN x\NDERE BESCHEIDEN BETREF FENDE HET BELEID IN ATJEH. I. Interpellatie door den Heer Rutgers van Rozenburg. oOOggooo (Zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 21 Juni 1883.) De Heer Rutgers van Rozenburg: Ik dank de Kamer voor het mij verleende verlof en wil haar in de eerste plaats eene uitlegging geven, waarom ik niet reeds gisteren dat verlof gevraagd heb. Vooreerst omdat ik had hooren zeggen, dat een ander lid eene interpellatie betrekkelijk Atjeh dacht te doenten tweede omdat ik voorzag, dat de Vergadering heden toch niet voltallig genoeg zoude zijn om eene zitting te houden; ten derde omdat ik het een ij del pogen achtte, vooral na de ervaring, den 27sten September jl. opgedaan, deze Kamer wakker te schudden uit de tevredenheid en gerustheid ten aanzien van Atjeh, waarin zij met de toenmalige Regeering deelde, doch welke naar ik hoop door deze Regeering niet moge gedeeld worden. Nu ik echter tegen mijne verwachting gezien heb, dat de Vergadering voltallig genoeg is om bijeen te blijven, wil ik wel zoodanige poging nog niet wagen, maar alleen van de gelegenheid gebruik maken, om der Re geering omtrent het tegenwoordig beleid in Atjeh eene inlichting te vragen, eene inlichting, naar mijne overtuiging door duizenden in den lande met mij verlangd. Ik wensch dan ook deze interpellatie niet te sluiten met eene motie; zelfs wil ik op dit daarvoor zeer ongeschikte tijdstip geen Atjeh-debat uitlokken; allerminst is 't mijne bedoeling tegen deze Regeering oppositie te voeren; want, welk verschil ook overigens in koloniaal poli tieke onderwerpen waarschijnlijk tusschen dezen Minister van Koloniën en mij moge bestaan, ik zie in hem een man van kracht, zooals wij in

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 391