382 Wat is het besluit geweest van die vergadering? en: Wat is het doel der reis van den Gouverneur-Generaal naar Atjeh? De Voorzitter: Is de Regeering bereid terstond op de gedane vragen te antwoorden De Heer Van Bloemen Waanders, Minister van Koloniën: Ik ben daartoe bereid, Mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter: Dan geef ik het woord aan den Heer Minister van Koloniën. Do Heer Van Bloemen Waanders, Minister van Koloniën: Ik begin met den geachten interpellant mijn dank te betuigen voor de vleien de woorden tot mijn persoon gericht, terwijl ik verder de gestelde vragen gaarne zoo voldoende mogelijk wil beantwoorden. De notulen van de buitengewone vergadering van den Raad van Indië, van 28 April 1883, waarop de interpellant doelde, heb ik met de mail van eergisteren ontvangen. Volgens die notulen was de heer Pruys van der Hoeven in die vergadering niet tegenwoordig. In die vergadering is ook geene beslissing genomen met opzicht tot de in Atjeh te volgen gedragslijn. Het was slechts eene voorloopige be spreking, waaruit bleek, dat de gevoelens in den boezem der Regeering zeer uiteenliepen, en de Gouverneur-Generaal heeft waarschijnlijk in ver band daarmede besloten, de stukken over de zaak nader bij den Raad in overweging te brengen. Verder kan ik tot mijn leedwezen niet veel anders over den staat van zaken in Atjeh mededeelen dan ik reeds in de Vertegenwoordiging heb gedaan. In de Eerste Kamer heb ik reeds gezegd, dat de versterking, door den gouverneur van Atjeh aangevraagd, sedert gezonden was. Ik zal der Vergadering de verzekering niet behoeven te geven, dat ik van mijn optreden af mijne onverdeelde aandacht heb gewijd aan deze hoogst gewichtige aangelegenheid. Ik ga daarmede steeds voort, maar het zal der Vergadering wel niet bevreemden als ik zeg, dat, bij het bestaande groote verschil van meeningen met opzicht tot de richting, welke in Atjeh behoort te worden gevolgd, ik, alvorens mijne houding te bepalen, de zaak behoorlijk wil overwegen en mij goed op de hoogte stellen van de werkelijk bestaande toestanden in Atjeh, waarvan ik op dit oogenblik nog niet voldoende op de hoogte ben. "Wel weet ik dat er een tijd is geweest, gelijk ik in de Tweede Kamer heb medegedeeld, waarin de toestand alles

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 393