385
De Heer Van Houten: Mijnheel'de Voorzitter! Indien deze discussie
afloopt onder den indruk der welsprekende rode en donkere voorspiege
lingen van den geackten spreker uit Amsterdam, dan zou, mijns inziens,
de Regeering eene verkeerde opvatting kunnen krijgen omtrent de stemming
der Kamer ten aanzien van deze zaak.
De geachte spreker heeft zijne interpellatie gedaan in eene zitting,
waarin hij zelfs weet dat geen ernstig debat kan plaats hebben en geeue
beslissing genomen, waarvan de verantwoordelijkheid op ons zou komen.
Hoezeer ik de stellige overtuiging van den geachten spreker eerbiedig
omtrent deze zaak, had hij, mijns inziens, beter gedaan haar thans niet
zoo principieel te bespreken. Ik althans, hoewel volkomen onvoorbereid
om daarover te discuteeren, gevoel mij genoopt om ook een woord te zeggen,
ten einde niet door stilzwijgen eene ernstige verantwoordelijkheid op ons
te nemen.
De geachte spreker heeft persoonlijk eene stellige overtuiging omtrent
de in Atjeh te volgen politiek. Ilc heb sedert het eerste Atjeh-debat
altijd met belangstelling deze zaak gevolgd en alles overwogen, doch nog
nimmer daarover een oordeel durven uitspreken, omdat ik niet de ver
antwoordelijkheid zou willen hebben om op eene of andere wijze op de
beslissing van de locale, vooral der militaire autoriteiten te influenceeren.
Van dat standpunt zou worden afgeweken, indien ik nu met een enkel
woord in dezen geest zeide, dat wij slechts in zoover met den geachten
spreker instemmen, vooreerst dat op de Regeering eene zware verantwoor
delijkheid rust, ten aanzien van hetgeen men in Atjeh gaat doen; en 2°.
dat wij die verantwoordelijkheid ook willen laten drukken op de Regeering
hier te landedie de reis van den Gouverneur-Generaal autoriseert en
tevens bekend is met het wantrouwen, dat die Gouverneur-Generaal in
eene andere zaak heeft opgewekt. Wij kunnen haar niet veroorloven
eventueel de verantwoordelijkheid op het Indisch bestuur over te dragen.
En dan wensch ik er dit bij te voegen, dat, indien de Regeering na
rijpe overweging van de zaak moeht komen tot de overtuiging, dat het ook
voor de financieele positie van Nederland in het algemeen beter is om den
strijd op eene andere wijze te voeren dan thans geschiedt, niet iedereen van
meening is dat dit zoo noodlottige gevolgen moet hebben als de geachte
afgevaardigde naast mij gezeten zoo welsprekend heeft geschetst. Ik wensch
in dit opzicht met den geachten spreker te verschillen. Ik kan mij voor
stellen, dat men door den aard van het terrein in de onmogelijkheid is
om de locale ongeregeldheden te onderdrukken, en het beter kan achten
om een terrein, dat moeilijkheden oplevert, voor een tijdlang te verlaten