890 Bezuiden Kota-Radja eindelijk heeft men de woning voor den militairen commandant opgericht. Ook al wilde men zich bepalen tot de nauwe grenzen van Mei 1875, het is niet meer mogelijk. Het aanleggen van nieuwe posten en wegen, ontruimen en afbreken van bestaande versterkingen kost bovendien geld, veel geld wij onder vonden het in ruime mate. Geldelijk voordeel zal dus de beoogde veran dering niet brengen. Dat wij voor een engeren kring minder bezetting zullen behoeven dan tegenwoordig voor den wijderen, is ook te betwijfelen, om zich daarvan eenigszins rekenschap te geven, onderzoeke men op de kaart de positie van Mei 1875, van 1877 en 1878. Nieuwe posten oprichten in 't vooruitgaan, bij uitbreiding, beteekent krachtzoo voor den Europeaan als voor den Oosterling. Gelijke handelwijze bij het teruggaan, wijkende, inkrimpende, verraadt onmiskenbare zwakheidonmachtgevoel van kleinheid. Schoon klinkende proclamatiën kunnen daaraan niets veranderen, alleen daden spreken. De gevolgen zullen niet uitblijven; de bevolking, die ons machtig waande, ons eerbiedigde, ziet onze zwakheid in en zal ons minachten; benden strijdlustigen zullen ons geen rust laten, ons telkens dwingen uit den engen kring* uit te breken enten slotte weder verdere punten te bezetten, wellicht dezelfde, die wij thans zouden verlaten. Het valt licht te gissen, welke gevoelens de hoofden in Groot-Atjeh zullen bezielen wanneer wij teruggaan; die hoofden, die tusschen 1874 en 1879 getuige waren van onze toenemende uitbreiding, die, soms met de troepen den oorlog medemakende, de overtuiging kregen van wat wij vermogen bij ernstigen wil, goed beleid, geduld en volharding; van die hoofden hebben wij dan gewis noch gehechtheid noch medewerking meer te wachten. En wat zal de indruk zijn in Atjeh's onderhoorigheden Voor allen wordt het duidelijk, dat wij niet meer zijn wat wij waren, toen wij de onderwerping aannamen van de bevolking der veroverde landstreek, en haar bescherming en veiligheid toezeiden. Men zal ons beschuldigen van onmacht enwoordbreuk. Er is in de Tweede Kamer der Staten-Generaal wel beweerd, dat een tijdelijk verlaten of aan zichzelf overlaten van een groot deel van het tegenwoordig gebied geen bewijs van zwakheid behoeft te zijn. Die bewering is onjuist: Bij proclamatie van 12 Februari 1874 hebben

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 401