30
Art. LXXVII.
Den soldaot, die sijn wapenen
aentasten sal tegens zijn overste of
commandeur, sal met 'er doodt ge
straft worden.
Art. LXVIII
Indien den provoost ofte sijne
dienaers een of meer soldaten ge
vangen name ofte appreliendeerde,
Onder oversten werd verstaan
zij, die amptshalven hadden te
commanderen als: capiteijn, lieute
nant, vaendrigh, sergeant, corpo-
rael, rustmeester enz.
Om geen aanleiding tot het ple
gen van insubordinatie te geven,
moest de officier nimmer in ge
meen gelagh met zijne minderen
zijn en zich ten allen tijde tegen
over hen gedragen als een Heer
tegens sijne slaven. Hij moet se
niet beleedigen, noch sonder reden
straffen, niet met vleijende woorden
haer gebreecken verwijten. Als
men se aenspreeckt, moet men haer
heerschende ijet gebieden. Xooijt
moet men met hen boerten noch
schertzen, want men daer door
het gesagh over haer verliest.
Ter bevordering der subordinatie
wordt voorts aanbevolen, dat de
hooge officiers fraeij gekleet gaen
met escarpe of veldteken boven
om het lijf, opdat zij niet kunnen
worden aangezien voor „een ge
meen Karei en droncken snuijt
Evenwel mogen de hooge bevel
hebberen niet als kermispoppen of
geeffemineerde pronckers voor den
dagh komen.
De provoosten moesten een tee-
cken dragen, om gereedelijk her
kendte worden, Weleer hadden ze