HET „ATJEH-VBAAGSTUK." Tijdschrift voor Nederlandsch-lndië, Augustus 1883.) In een opstel, gedagteekend Kota Radja 8 Mei 1883, en voor komende in bovengenoemd tijdschrift, schrijft de lc luitenant Heldring: De toestand van de in statu quo ve'rkeerende bevolking bleef onder het bestuur van den generaal Yan der He ij den zoo goed als verzekerd. Wel hadden er enkele gebeurtenissen plaats, die aantoonden, dat or nog eene partij bestond, die zich niet onderworpen rekende, doch deze partij miste vooralsnog de macht om openlijk tegen ons op te treden. (1) Sedert de vervanging van den generaal Van der Heijden nam deze partij, bekend onder den naam van maraudeurs, in macht toe. Onze transporten moesten versterkt worden, van 5 a 10 man werden zij op 20 a 30 man gebracht. Al spoedig bleek, dat die sterkte niet meer vol doende was, nogmaals en nogmaals werden zij versterkt, zoodat in 1882 dagelijks honderde manschappen op de been waren, alleen om de gemeen schap tusschen de posten te onderhouden. Word een aanval verwacht op het een of ander transport, dan werden nog al de beschikbare manschappen in den marsch gezonden. De aanvallen op de transporten namen toe, en de bevolkingdie niet in staat was den vijand uit haar gebied te houdenzag dikwijls hare kampongs het gevechtsterrein worden en daarvoor aansprakelijk gesteld. Menige welvarende kampong werd daardoor ten vure gedoemd of bij minder zware executie eene schatting opgelegd. (1) Die gebeurtenissen namen toe, naarmate de troepenmacht kleiner werd, het bezette gebied dus minder beschermd werd en de vijand dientengevolge meer vrijheid van beweging kreeg. 1 October 1879, na het eindigen van den veldtocht in do XXYI moekims, ongeveer10250 man; 1 April 1880 nog bijna 8750 man; 1 April 1881 ongeveer 6700 man; en 1 April 1882. 6500 man. De cijfers zijn welsprekend.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 445