441
ontwerp-voorschrift nog niet in onze handen is, en voor Indië
natuurlijk dit wijzigingen zal moeten oudergaan, welke voor onze
gevechten en terreinen noodig zullen blijken te zijn.
Het laat zich echter aanzien, dat, ook voor ons in Indië, weldra
de tijd zal aanbreken, om onze reglementen te wijzigen. Althans
heeft de ondervinding geleerd, dat dit een onvermijdelijk gevolg is
van eene beweging in gelijke richting in H e d e r 1 a n d.
De wijze, waarop die verandering voor Indië zal geschieden,
laten wij buiten besprekingmaar herziening onzer tegenwoordige
voorschriften heeft in Indië ook reeds pennen in beweging gebracht.
Tonden wij in N°. 3 van het Indisch Militair Tijdschrift reeds
een opstel van Een Infanterist, over de: „Urgentie tot herziening
„van het voorschrift betreffende de wapenen en de schietoefeningen",
in N°. 7 van dat tijdschrift wordt door E. K. A. d. N. den Infante
rist een verwijt gemaakt over weinig ernst, oppervlakkigheid, over
weinig kennis van zaken, zelfs over, enkele malen, onjuiste behan
deling van zijn onderwerp.
De vorenvermelde omstandigheden hebben ook ons aanleiding ge
geven, onze meeniug aan het oordeel van de lezers van dit tijd
schrift te onderwerpen omtrent een der meest belangrijke oefeningen
van de Infanterie, de schietoefeningen.
Tal van klachten heeft men vaak gehoord over de onvoldoende
geoefendheid in het schieten onzer Infanterie.
Die klachten werden, wel is waar, niet altijd geuit door bevoegde
beoordeelaars, maar het valt toch niet te ontkennen, dat zij dikwijls
niet van grond ontbloot waren.
Bij het opsporen van de oorzaken van dien minder gunstigen
toestand, stelden wij ons onwillekeurig de vraag: schuilt de fout in
het Voorschrift betreffende de wapenen en de schietoefeningen? En het
antwoord daarop moet, naar onze meening, luidenja en neen.
AVij willen ons niet verdiepen in een geleerd vertoog over dit
voorschrift, maar laten liever de ondervinding spreken. Deze nu
Op dit artikel ontvingen wij, reeds geruimen tijd geleden, een zeer korte repliek.
Om redenen, hoofdzakelijk aan de eischen van de kameraadschap ontleend, en
welke wij zoo noodig later zullen mededeelen, hebben we die repliek nog niet
geplaatst. Red.
30