465 Met de oplossing der rechtsquaestie alleen is intusschen niet alles gedaan tot algeheele regeling dezer aangelegenheid. Uit een maatschappelijk of, enger genomenuit een administratief en krijgstuchtelijk militair oogpunt beschouwd, zal het tweegevecht nog vele jaren, vreezen wij, op geheel uiteenloopende, vaak tegen strijdige wijze beoordeeld worden zoolang namelijk geen eeregerichten of rechtbanken van eer zullen verrezen zijn, op de wijze gelijk zulks in Pruisen geschiedt. Het gaat immers niet aan, dat de eene officier uit bloot kwade luim of lichtzinnigheid een kameraad zoude kunnen beleedigen, zon der dat nu juist de beleedigde zich bepaaldelijk in een duel van de hem aangedane krenking zoogenaamd zoude hebben te zuiveren. Tegenover provocateurs van die soort moeten andere dwangmidde len bij de hand zijn, om ze te straffen dan wel voor altijd in het officierskorps onschadelijk te maken. Tegenover de hier bedoelde lastige, vechtgrage lui moeten recht banken van eer, gelijk in Pruisen, kunnen ageeren, om de „querel- leurs" te dwingen tot het geven van genoegdoening, zonder dat de beleedigde zich aan hun sabelslagen of pistoolschoten behoeft bloo^ te stellen, terwijl ontslag uit den militairen dienst moet volgen, wan neer de uitdager zich niet aan de uitspraak van het eeregericht zou de wenschen te onderwerpen. Alleen dan zouden wij het duel willen gehandhaafd zien, wanneer de, naar de begrippen van eerrechtmatige uitdager [als zoodanig met den uitgedaagde buiten dienstverhouding staande] naar het gevoelen van het eeregericht, het tweegevecht zoude mogen eischen en ter voorkoming daarvan, de uitgedaagde [die door eigen berispelijke han delingen de uitdaging als het ware uitgelokt heeftgoedschiks geen amende honorable zoude willen of kunnen maken. Men versta ons ten deze wel. Zoodra een officier, zonder eenige aannemelijke reden, uit brood dronkenheid of misverstand als anderszins zijn onschuldigen kame raad met woorden of daden beleedigen zoudekan naar onze opvatting Men neme bijv. kennis van de zeer belangrijke beschouwingen ter zake in De Java-Bode van 23 en 25 Juni 1883, Jfos. 146 en 147.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 476