485
Gouverneur-Generaal; organisatie van het Departement van Oorlog
in Nederlandsch-Indië.
III. Legersterkte en organisatie.
IV. De formatie der wapens; de officiers- en mindere kaders; de be
noeming van Generaal-officieren.
V. Het militair onderwijs.
VI. Kleeding en uitrusting; administratie.
VII. De militaire rechtspleging.
VIII. Militair Weduwen- en Weezenfonds.
IX. De organisatie van het kabinet van den Minister van Koloniën,
voor zooverre betreft de Indische militaire zaken.
X. Ontijdige pensionneering; diensttijd; verloven.
XI. Titulaire rangen.
Zooals de Lezer ziet, worden door Brutus zeer belangrijke zaken
besproken. Het lag echter (bladz. 33) niet in zijne bedoeling om meer
dan de hoofdpunten te behandelen. „Wil men", zoo gaat hij voort, „in
het bovenstaande eene volledige opsomming van erkende behoeften zien,
den zou men zich deei'lijk vergissen, want, zooals wij in den aanhef reeds
zeiden, wij vermijden de details."
Niettemin was hij „bij sommige onderwerpen wat uitvoerig, omslach
tig zelfs" (bladz. 32), doch hij bedacht, „dat het geschrevene bestemd
is, voor het meerendeel althans, voor niet-militaire personen, die niette
min geroepen zijn om op het gebied van militaire wetgeving' in den
meest algemeenen zin van het woord, door hun votum het belang van een
geheel leger, dus dat van den Staat, te helpen bevorderen."
Om de details te leeren kennen, beveelt hij (bladz. 33), „den belang
stellenden lezer bescheiden maar dringend de lezing aan van alle moge
lijke schrifturen, die over militaire onderwerpen handelen en daaronder
kunnen hoofdzakelijk genoemd worden; Het Ind. Militair Tijdschrift; de
Militaire Courant, thans (sedert 1881) Militair Blad; de Indische Gidsde
opstellen, nu en dan voorkomende in de Indische bladen, met namede
Java Bode, (het) Bataviaasch Handelsblad, de Locomotief en andere; en
eindelijk de verschillende militaire boekwerken, brochures en elders ver
spreide geschriften, die in de laatste jaren het licht zagen.
De eisch is niet gering en, alhoewel ook wij van oordeel zijn, dat
de Volksvertegenwoordigers onze behoeften niet kennen (bladz. 4), zoo
gelooven we toch niet, dat velen hunner zich de moeite, de inspanning,
de studie .zullen willen getroosten, om zich van alles wat Brutus bo-