489 de Gouverneur-Generaal zich de leiding der krijgsoperatiën van uit ziju kabinet ten taak stelt en, met voorbijgang van of zonder te luisteren naar de adviezen van den Legercommandant, zijno bevelen rechtstreeks aan den bevelhebber van de troepen in Atjeh of elders doet toekomen. Wij ondervinden thans nog de gevolgen van zulk eene handelwijze. In eene „Aanmerking," (bladz. 7) beveelt Brutus den naar waarheid zoekenden Volksvertegenwoordiger aan, na te gaan, wat er „ter zake van de kolonelsbevordering" van een overste onlangs is voorgevallen. Een der dagbladen heeft die betreurenswaardige zaak gepubliceerd. Ze is echter niet zóó beslist als De Locomotief van 8 October jl. (1) het voor stelde. Die overste toch is niet tot kolonel bevorderd, doch gepasseerd, en later, op zijn verzoek, gepensionneerd. Blijkbaar is de schrijver in dat dagblad op een dwaalspoor gebracht door de zooeven door ons uit Brutus' vlugschrift aangehaalde woorden; „ter zake van de kolonels bevordering." Bracht Brutus alzoo onwillekeurig een ander publicist in de war, ook zelf vergist hij zich, daar waar hij zegt, dat nog geen Legercom mandant zijn degen ter beschikking van den Koning heeft gesteld. Herinnert Brutus zich dan niet, wat is voorgevallen tusschen den Legercommandant Z. E. den Luitenant-Generaal C. P. Schimpf enden toenmaligen Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, en hoe die Generaal daarop zinspeelde in de Dag-order, waarbij hij afscheid nam van het Leger? (2) Dit doet ons denken aan eene andere Dag-order, waaruit insgelijks blijkt, welk eene moeilijke betrekking die van Legercommandant is en hoe hoogst noodzakelijk het ook daarom is, dat de sedert jaren ten deze gevolgde weg worde verlaten. „De hooge betrekking, die mij is toevertrouwd," zoo schreef Z. E. de Luitenant-Generaal W. E. Kroesen, den 19™ Juli 1869 „en mijn „pligt als staatsburger leggen mij tevens de verpligting op, om bij de „behartiging en bewaking van de bijzondere belangen van het Leger „mede, en in de eerste plaats, te letten op de belangen van het algemeen „en op de geldelijke krachten van den Staat. (1) Zie liet hoofdartikel: „Voor een boedelbeschrijving." (2) No. 7 dd. 20 April 1865, waarin o. a. voorkomt: „Ofschoon ik slechts groote twee jaren aan het hoofd van het Leger mogt staan, „waarbij ik om zoo te zeggen opgegroeid en waaraan ik verknocht ben, is het na tuurlijk, dat ik niet zonder hartzeer van hetzelve afscheid neem; zijne belangen wa- „ren steeds en blijven de mijne; zelfs mijne aftreding is daarvan het bewijs!" 33

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 500