495 de majoor E. B. Kielstra, oprichter van het Indisch Militair Tijdschrift en bekend door den eenvoudigen en duidelijken stijl, die zijne geschriften aantrekkelijk maakt, tot het schrijven er van de aangewezen persoon is. Zij geven tevens een overzicht van den inhoud en de wijze van behandeling. Wij hebben de verschenen afleveringen van het werk met de grootste belangstelling gelezen en, voor zooveel de tijd toeliet, bestudeerd. De Inleiding bevat eenige gegevens over land en volkde reede wordt als vrij veilig vermeld; alle staten met hunne onderhoorigheden worden aangegeven; van de rivieren worden de voornaamste genoemd, enz. Schr. wijst verder op het gebrek aan wegen bij den aanvang van den oorlog en geeft eene beschrijving van de inrichting van het be stuur. Wij missen daarbij de rechtspleging en de zoo merkwaardige straffen. Omtrent den volksaard van de Atjehers vinden wij in het werk vermeld: dat zij zich aan de grofste onzedelijkheid schuldig maken; dat zij ver slaafd zijn aan amfioenschuiven en dobbelen; dat zij als handelaars niet te vertrouwen zijn en dat zij vermeld staan als moordlustig, verraderlijk trotsch enz. Zij zijn bovendien zeeroovers. Wij geloovendat een volk als de Atjehers moeilijk te beoordeelen is, en dat men in ieder geval dit oordeel niet geheel mag vestigen op de ondervinding van den oorlog. Zoo werd ons indertijd door een hooggeplaatst ambtenaar medegedeeld dat zij hunne handelsverbintenissen trouw nakomen; welk oordeel steunde op de ondervinding, door onze handelshuizen opgedaan. Hunne taalwaarin men woorden uit alle deelen van den archipel aantreft, leert ons, dat A tj eh en zijne bewoners uit de meest verschillende menschensoorten moeten bestaan en dat het dus niet gemakkelijk iseene opinie betreffende het algemeene karakter te vestigen. Het verraderlijke en trouwelooze vinden wij, ten minste in den aan vang van den Atjeh-oorlog, niet bewezen door het wedervaren van den len luitenant der Artillerie (bij den Staf) J. Schneiter (bladz. 112), noch door de ontmoeting van den officier van gezondheid 2e klasse M. L. Ritsema (bladz. 159). In het eerste Hoofdstuk is de verhouding van Hederland tot Atje'h van de 17e eeuw tot 1857 beschreven. We kunnen daaruit gemakkelijk afleiden, dat bijna voortdurend de vriendschap niet groot was. In 1599 kwamen de eerste Nederlandsche schepen te Atjeh. De hun te beurt gevallen ontvangst opende de serie van latere oneenig- heden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 506