496
Nu eens wat beter, b. v. onder Maurits, dan weder wat slechter, b. v.
in 1643, was echter op den duur de verhouding verre van vriendschap
pelijk.
In den aanvang van de 18e eeuw was Atjeh nog een machtig rijk,
doch daarna is het langzamerhand in aanzien verminderd.
De Atjehers zijn voor ons echter op Sumatra steeds lastige naburen
geweest; geslotene tractaten werden door hen niet nagekomen. De
Schr. merkt daarbij echter opdat ook de Nederlanders wel eens aanlei
ding tot oneenig-heid gaven. Wat dit „wel eens" beteekent is duidelijk
voor ieder, die kennis neemt van 't geen Mr. J. E. Banck mededeelt
in zijn: „Atchins Verheffing en Val". Vooral de lezing van 't geen
op de bladz. 3o 56 van dat werk voorkomt, is tot het vormen van een
juist oordeel zeer aan te bevelen.
De oorzaken van den oorlog (1858 1873)de aanleiding daartoe
en de oorlogsverklaring worden in het tweede en derde Hoofdstuk uit
voerig en nauwgezet behandeld.
Men leest daar over het meer en meer toenemen van de gespannen
verhouding; de aanhouding in 1860, ondanks een gesloten verdrag, van
Nederlandsche schepen; het weigeren van voldoende satisfactie, enz.
De expeditie in 1865 tegen Assahan en Serdang was reeds door
de Atjehers veroorzaakt.
Door het Sumatra-tractaat met Engeland, in 1871, kreeg Ne
derland meer vrijheid van handelen.
We kunnen uit die hoofdstukken de groote lijdzaamheid van de Ne
derlandsche en Nederlandsch-Indische Regeering leeren kennen-
Het vierde Hoofdstuk bevat de samenstellinguitrusting en bewape
ning van de land- en zeemachtbestemd voor de eerste expeditie.
De Schr. merkt daarbij op, dat den 21stra Februari 1873 nog slechts één
bataljon (het 12e) met achterlaadgeweren was bewapend en er nauwelijks
tijd overschoot, om ook nog het 9° bataljon daarvan te voorzien.
In het Koloniaal Verslag van 1872, ingediend den 16en September van
dat jaar, is echter op bladz. 29 medegedeeld dat toen reeds 8160 geweren
waren uitgezonden. Op 21 Sept. 1871 waren reeds 2000 geweren ont
scheept. Patroonhulzen ontbraken echter aanvankelijk, omdat men, zoo
wordt verhaald, en is dit juist o. i. ten onrechte geëischt had„Geweren
met toebehooren" en men dientengevolge in Nederland niet had
begrependat ook patroonhulzen moesten worden verzonden. De gevolgen
van die onregelmatige bewapening zijn niet uitgebleven.
Rotterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1873.