498 De ontvangene afleveringen loopen tot en met het nemen van den Kraton bij de tweede expeditie, onder den generaal J, van S wie ten. Wij zullen nu ons oordeel over het werk mededeelenvoor zoover zulks n. 1. na kennisname van het reeds verschenen gedeelte als gevestigd kan worden beschouwd. De Gebroeders Yan Cleef merken op, dat de majoor E. B. Kielstra de aangewezen persoon is, om eene beschrijving van den Atjeh-oorlog te geven. Als reden daarvoor wijzen zij o. a. op zijnen eenvoudigen, goeden stijl. Het werk is dan ook zeer goed geschreven. De reclame is echter niet volledig, daar stijl alleen niet voldoende is, om een goed werk samen te stellen; zelfs niet uit officieele bronnen. Wij, die bekend zijn met de herkomst van die officieele bronnen, zijn de meening toegedaan, dat ze dezelfde eigenschappen bezitten als gassen. Ze zijn vatbaar voor uitzetting en nog meer voor inkrimping, als ze, vóór dat ze te 's Gravenhage aanlanden, in het gedrang komen. Bovendienheeft de Schr. wel alle officieele bronnen geraadpleegd b. v. het verslag van de geheime zittingen der Tweede Kamer, op 16, 17, 18 en 20 April 1874, en zou het raadplegen ook van eenige particuliere geschriften, welke bij allen, die in den Atjeh-oorlog belangstellen, bekend zijn, geen goede vruchten hebben gedragen Thans zullen wij eenige punten toelichten, tot staving van onze, trouwens door niemand betwiste, bewering dat officieele bronnen niet onfeilbaar zijn. De Schr. merkt op, dat er te weinig Artillerie was en de Opper bevelhebber bovendien de Artillerie niet tot haar recht heeft laten komen. Hij had er gerusteljjk kunnen bijvoegen, dat dit een vrij constante kwaal bij opperbevelhebbers in Indië is, waardoor legio Infanteristen noodeloos in het zand beten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 509