499
Bij de eerste verkenningen verwijt de Sclir. den Opperbevelhebber de
wederinsebeping van de reeds gedebarqueerde macht.
Wij deelen dit gevoelen.
De organisatie van een Indisch Rijk is geen Duitsche legerorganisatie.
Men kori veilig aannemen, dat, al ware de oorlogsverklaring door den
Sultan ontvangen, de meeste Atjehers in den aanvang eerst zouden be
merken dat zij in oorlog waren, omdat op hen geschoten werd. Daar
om was het zulk een groote fout, te schieten vóór dat de Landmacht was
aangekomen. Tien dagen van te voren waarschuwde men door te schieten
Bovendien kennen wij slechts twee soorten van verkenningen: met de
geheele macht, dan wel met zeer geringe macht. De middenweg hierbij is
te veroordeelen. Hiervoor zouden wij alleen aanleiding kunnen vinden
in de lessen van Machiavel: Ne menez jamais vos soldats a l'occasion;
ne les présentez jamais a l'ennemi, que lorsque vous les voyez dans
l'espérance de vaincre. C'est pourquoi vous devez faire connaitre a vos
gens un ennemi nouveau par quelques petites rencontres, avant que d'en
venir a un combat general.
Bij de mislukte aanvallen op Kota Mogat was het verkeerd, den
tweeden aanval ter keuze van eenen ondergeschikte te laten.
Waar de Schr. billijkheidshalve wijst op den gebrekkigen Stafdienst,
zou het, naar onze meening, niet overbodig zijn geweest, het een en ander
over den Geniedienst mede te deelen.
Zoo liet de uitrusting en de opberging van de materialen wel iets te
wenschen over; iets wat, naar het schijnt, niet in de officieele bronnen
vermeld is. De brug over de lagune kon uit gebrek aan materialen niet
behoorlijk hersteld worden. Toch is op bladz. 88 vermeld, dat de lagune,
waarover de brug moest geslagen worden, aan klappertuinen grensde. Als
er dus van het weinige, dat was medegenomen, niet veel gedebarqueerd
was, had men daar toch materialen kunnen bekomen.
Men leze wat A Z, die ook uit officieele bronnen putte, over deze
brug schrijft, op de bladz. 864 870 van De Indische Gids van Mei 1881.
Bij den missigit- had de Genie niets om bres te makenbij den aanval
op de voorliggende werken niets om de hoofdpoort te openen.
Bij de bespreking van de oorzaken van den oorlog is de Schr. in zoo
verre niet juist, dat hij slechts gewag maakt van het verraad der Atjehers,
en b. v. op bldz. 33 zegt: het duurde niet lang, of de Atjehers toonden
hunne geüsurpeerde suprematie niet te willen prijsgeven.
De Schr. heeft zijne bemerkingen dienaangaande waarschijnlijk geput
uit de Nota over de betrekkingen tusschen Nederland en Atjeh van 1824