529 Daartoe stellen wij ons voor, de vraag op te lossen, welke ruimte, in het normale geval, eene compagnie Infanterie tegenover den vijand behoort in te nemen, opdat zij zooveel mogelijk afbreuk doe en Om de meest-mogelijke afbreuk aan den vijand toe te brengen, dient ieder geweerdragende in de gelegenheid te worden gesteld, met gemak te vuren. De compagnie moet dus ten laatste haar vuur op één gelid kunnen afgeven, waarhij evenwel de soldaten wederom niet te veel onderlingen afstand mogen hebben, omdat in zoodanig geval het salvo-, bundel- of snelvuur minder groote uitwerking zal hebben dan wanneer zij dichter bij elkaar staan te vuren. Aan den anderen kant mag die afstand wederom niet zoo gering zijn, dat deze den man bij het vuren zoude hinderlijk zijn en dat het vijandelijk vuur te voordeelige schijf zoude verkrijgen. Eene opstelling b. v. op twee gelederen zoude wel is waar alle geweren in het vuur brengen, doch oorzaak zijn, dat de compagnie zelve veel verliezen zoude lijden. De in deze op te lossen vraag is dan ook aldus te stellen: hoe veel tusschenruimte moet er aan den schutter gegeven worden maar ook niet meer dan dat\ opdat hij van zijn geweer het voordeeligst gebruik kunne maken? Nemen wij daartoe aan, dat een man in het meest-gemakkelijke geval zijn vijand, om het zoo eens uit te drukken, vlak voor den neus aantreft; dat hij dus slechts recht voor zich uit heeft los te branden en niet meer ruimte in het gelid daartoe noodig heeft, dan die hij voor zijn persoon gemiddeld beslaat, die van 0,50 M. Ne men wij vervolgens het meest-ongunstige geval aan, dat hij onder een hoek van 45« met de frontlijn zijn geweer heeft af te schieten. In zoodanig geval verkrijgen wij den driehoek ABC, waarin: zelve zoo min mogelijk verlies ljjde. C

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 540