533
„Tactique des trois armos"; of komt het beter voor, de Handleiding
tot de kennis der velddienst en rechtwijze van Yan Reesin deze als
standmodel aan te nemen?
De hiervoren reeds genoemde schrijver Herman beveelt het
laatste denkbeeld aan.
Ons komt het evenwel voor, dat dit eene zaak is van weinig of
geen belang.
Welken vorm het boek ook hebbe, hoedanig de inkleeding ook
zij, het boek zal goed zijn, wanneer slechts de inhoud genoegzaam
volledig en tevens nauwkeurig gestileerd zal zijn.
Weer dus uit het boek de „zoo noodig 's", de „des vereischt 's" en
vooral de „naar mate 's van het terrein en de omstandigheden", met
welke aphorismeu de onwetenden en traaglustigen zich gaarne plegen
tevreden te stellen.
Niet vaak genoeg kan het herhaald worden, dat de officieren
nimmer te veel de Tactiek kunnen bestudeeren; al is dan ook die
wetenschap niet wiskunstig juist in cijfers uit te drukken of met
passer en liniaal te begrenzen.
Door gestadig tactische werken te lezen en de wijzewaarop onze
expeditiën gevoerd zijn, aan die werken te toetsen, zal de Indi
sche officier zich hoe langer hoe meer bekwamen, om te velde
telkens juist die maatregelen te nemen, welke, onder de gegeven
omstandigheden, als de beste aan te merken zijn.
De woorden, eenmaal door Fred erik den Grooten geuit, dat
de oorlogsvoering is„voor de begaafde en verstandige officieren
eene wetenschapvoor de middelmatigen eene kunst en voor de
onwetenden een ambachtzijn nog altijd waar. Aan ieder officier
van het Indische Leger, die naar hoogeren rang streeft, dus de
plicht, om geen ambachtsman te blijven, maar het te brengen min
stens tot kunstenaar in het vak, kan het zijn tot professor
De schrijver Herman raadt Lochmann v. B. aan, om bij het
eventueel samenstellen van een Indische Tactiek vooral niet op
het gebied van Europeesche Tactiek te gaan maraudeeren.
Tot zulk eene apodictisch ontraden bestaat o. i. geen redelijke
grond. Integendeel
Maraudeer met alle gerustheid in Europeesche Tactiek, want