584 -
ais men zoo weetgierig is, had men kunnen opmerken, dat Harmonie
boven vele sociëteiten staat. K. had dus wel eens vroeger naar de
beteekenis kunnen informeeren.
K. noemt verder de patroon geen motief voor trefkanshij schijnt
de patronen van geene te groote waarde te achten. Ik echter noem
het een der voornaamste motieven.
Ik zal de weinig weerlegde punten van mijn opstel verder niet
behandelen.
Eene enkele aanmerking van K. is gegrond. De meeste zijn echter
van dien aard, dat het mij de moeite niet waard is, er over te
redetwisten.
Ik vraag den lezerswat beteekent critiek, die bestaat uit wat
uitroepen als; Groote God Oef! en tal van vragenterwijl niets degelijk
weerlegd wordt.
Op bldz. 579 b. v.; „De straal van die doorsnede is de gemid
delde afwijking." En die doorsnede is volgens schrijver, op bldz. 296
onderaan, een ellips.
Als men echter bldz. 296 opslaat, zal iedereen het begrijpen.
Op bldz. 578.:
„Hier verwart schrijver N. B. de baan met de richtlijn!"
Als men bldz. 296 opslaat, zal men zien dat dit uit niets blijkt.
Het zwaartepunt van de critiek van K. ligt echter op bldz.. 579:
de patronen-aangelegenheid.
K. vindt het n. 1. onnoodig en ongepast-scherp, dat een Infanterie-
officier zich met patronen bemoeit.
Ik moet K. echter opmerken, dat ik er niets ongepasts noch
scherps in vind.
Ongepast te handelen en scherp te zijn, was ook de bedoeling niet
maar, waar patronen zóó slecht zijn, heeft ieder officier het recht, er zich
mede te bemoeien. Ik zou dan b. v., als ik een paar schoenen kocht,
geen recht hebben, tegen den schoenmaker te zeggen, dat ik er niet op
loopen kan.
Kastengeest bezielt U, mijnheer K., en dat is ouderwets bij
officieren, die allen voor hetzelfde doel werken.
Het zou niet bij mij opkomenden hulpwapens te verbieden
zich met het hoofdwapen te bemoeien. Integendeel: ieder, die