66
heeft, zijn meerdere aan te randen, noeli geweten heeft, dat hij zijn
meerdere aanrandde
Overwegende alzoo, dat de schuld van den beklaagde aan het hem
ten laste gelegd misdrijf niet is bewezen en hij mitsdien, met ver
nietiging van 's krijgsraads vonnis, alsnog van het hem bij de klacht
ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken;
Lettende op art. 181 van de Rechtspleging bij de Landmacht en
op art. 50 van 's Hofs Provisioneele Instructie;
Rechtdoende
In naam en van wege den Koning!
Ontvangt het appèl;
Vernietigt het vonnis, waarvan appèl;
Spreekt den beklaagde, thans appellant, alsnog vrij van het hem
ten laste gelegde;
Gelast dat hij onmiddellijk in vrijheid zal worden gesteld, tenzij
hij om andere redenen in hechtenis behoort te blijven
Veroordeelt den Lande in de kosten van dit strafgeding, in beide
instantiën gevallen.
Aldus gedaan en gesententieerd op heden, Vrijdag den 22™ Decem
ber 1882, bij enz.
NASCHRIFT.
Dat het militair strafwetboek niet deugt, verouderd, vicieus en
met den geest van den tegenwoordigen tijd niet bestaanbaar is, is eene
algemeen erkende waarheid, die geen betoog behoeft.
Het door ons hierboven medegedeelde Vonnis bewijst in alle
opzichten, hoe de toepassing' van menig artikel van het Crimineel
Wetboek onmogelijk is, wil men zich niet krampachtig vasthouden
aan de doode letter van de wet, zonder rekenschap te houden met de
leer, waarop de algemeene rechtsbeginselen gegrond zijn.
Art. 16 van het Crimineel Wetboek bepaalt: „Daar militaire
personen zich inzonderheid te allen tijde voor dronkenschap belmoren