07 te wachten, zal in het Krijgsvolk te Lande de opzettelijke of vrij willige dronkenschap nimmer, en de toevallige zelfs niet ligtelijk, tot verzachting of wegneming der gewone straf, op de misdaad ge steld, mogen dienen. Het Crimineel Wetboek neemt derhalve aan als beginseldat opzet telijke of vrijwillige dronkenschap de toerekenbaarheid geheel uit sluit, maar laat de toevallige toe tot verzachting en zelfs tot weg neming der straf. Niet meer of minder is men bij art. 16 C. W. blijven vasthouden aan den Germaanschen rechtsregel„wat men dronken doet, moet men nuchteren boeten"; een regel, in zijne alge meenheid evenzeer in strijd met de nieuwe beginselen van het Straf recht als hij met de Germaansche rechtsbeginselen in overeenstem ming was. De vraag doet zich onmiddellijk voor, of de toerekenbaarheid bij opzettelijke of vrijwillige dronkenschap geheel wordt uitgesloten. Die vraag wordt, onzes inziens, niet beter beantwoord dan op de wijze, waarop Mr. Pols, in zijn bekend werk: „Het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande toegelicht" op pag. 115 sub fine het artikel 16 C. W. verklarende, zulks deed. Kan de toestand, waarin de dader zich bevond, in geen opzicht bij de bepaling der strafbaarheid in aanmerking' komen Ook hier heeft de ervaring geleerd, zegt Mr. Pols. hoe onmogelijk het is, een valsch beginsel conse- quent door te voeren. Niettegenstaande de wetgever waarschijnlijk gemeend heeft, aan die dronkenschap allen invloed op het oordeel van den rechter te ontzeggen, heeft de jurisprudentie uitzonderingen toegelaten. Niet zelden wordt de opgewonden toestand van een beklaagde, ook al is zij een gevolg van dronkenschap, als verzachtende omstandigheid toegelaten; maar dikwijls ook heeft de toestand van beschonkenheid zelfs tot vrijspraak geleid, op grond dat zij van zoodanigen aard was, dat zij bjj den dader het bewustzijn van het geen hij deed had weggenomen en alzoo het vereischte opzet ont broken had. (1) Het is dan ook moeilijk, het bestaan van insubordinatie, van diefstal (1) Onder anderen in Sent. 16 Mei 1827, 28 October 1828, 5 Februari en 2 Maart 1829. Van lateren tjjd ie mij, zegt Mr. Pols, alleen eene sententie van 14

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 78