69 en Quintilianus oordeelden, dat de dronkenschap een verzwarende omstandigheid was, en dat hij, die dronken zijnde een misdrijf pleegde, twee straffen moest ondergaande eene voor de dronkenschap, de andere voor het misdrijf. De Romeinen huldigden een geheel andere leer en beschouwden de dronkenschap, in het algemeen, als een vci- zachtende omstandigheid: „Aan hen, die of door wijn bevangen, öf in een oogenblik van opgewondenheid een misdrijf plegen, moet niet de doodstraf worden opgelegddoch tegen hen zal de mïlitiae mutatio worden geëischt." De oude Fransche wetten, onder anderen cenc ordonnantie van Frans I van'1536, keerden weer terug tot de leer van Quintilianus. Evenzoo Keizer Karei 'V in een plakkaat, dat hij in 1531 in de Nederlanden deed uitvaardigen. Het Oostenrijksche strafrecht heeft dronkenschap als een vër- sclioonende omstandigheid gerekend. Ook Bentham wil de dronken schap met krankzinnigheid en kindschhoid op ééne lijn stellen, en dus ook de in dien toestand bedreven feiten niet straffen. j) De Code Penal van 1810 gaat dit onderwerp met stilzwijgen voorbij. In den Code Pénal wordt alleen bij art. 64 bepaald„II n y a ni crime ni délit, lorsque le prévenu était en etat de demence au temps de Taction, ou lorsqu'il a été contrait par une force a laquelle il n'a pu résister. Onder het woord démencewordt door de meeste schrijvers als Rossi, Rauter, Chadveatt en PIélie de dronkenschap verstaan. Rossi noemt de icresse compléte„une sorte de démence passagere. Nog immer is op de leest van den Code Pencil het Nederlcindsclt- Ariatot. Ethec. lib. 1. c. 34. Diogen. Laert. lib. 1.— Quintil. Orat. inst. 7 c. 1. L. 6 7 D. de re milit'. 49. 16.Mutatio militiae was in de 2e eeuw vóór Chr. de overplaatsing tot een minder wapen; b. v. van de cavalerie tot de infanterie of tot een ander korps, dat minder in aanzien was. Daar evenwel in de Keizerstijden de inrichting van liet leger geheel veranderd was, on alle soldaten elkander volkomen gelijk waren, terwijl de cavalerie slechts bij de hulptroepen of bij de contingenten van onderworpene volken was, moet die straf toen ook iets anders zijn geweest; waar schijnlijk wel overplaatsing naar een ver verwijderd legioen. Vgl. Dr. Ossenbriiggen's aanteekening op 492 van Feuerbach's Lehrb. des peinl. B. Schaffhausen, 1855, en Köehly und lliistow, Griecli. Kriegsschriftsteller II p. G8 vlgg. (t) Vgl. do Théorie des peines crim., gevoegd o. a. bij JfeccariaFransche vert., uitg. 1797, p. 213.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1883 | | pagina 80