Eenigf, wenken op Indisch-militair
gebied. Door den oud-Hoofdofficier Brut u s.
Gedrukt, bij Broese Comp. te Brecla.
[Vervolg en slot. Zie Afl. N°. 11 van 1883.]
Terecht begint Brutus dit onderdeel van zijne brochure met de opmer
king dat de formatie van de troepenwaaruit het Leger bestaatzeer
nauw grenst aan de organisatie; dat eene afzonderlijke behandeling van
dat onderwerp niet doenlijk is, zonder in herhaling te treden van hetgeen
reeds vroeger ter sprake kwam.
Wij zullen dan ook zijn voorbeeld volgen; en dit te meer, omdat wij
over de andere Legerbelangen door hem besproken, nog veel in 't midden
hebben te brengen.
We stippen dus slechts aan, dat Brutus in de eerste plaats wijst
„op de karigeja zelfs onvoldoende getalsterkte der bij de korpsen in
gedeelde officieren" en van oordeel is, dat in een Leger alshetNeder-
landsch-Indische, waar zooveel oorzaken samenwerken om een
spaarzaam effectief in een blij vend tekort te veranderen behoort gehuldigd
te worden een ruime formatie aan officieren.
Ieder Indisch officier zal zulks met Brutus eens zijn. Wie onzer
en vooral welk Chef heeft niet ondervondenhoezeer de dienstbelangen
lijden onder het overal bestaand incompleet aan officieren. Alhoewel
erkend moet worden, dat het aantal overplaatsingen van officieren in de
laatste jaren tot een minimum is beperkt, is toch het aantal vanreizenden
en trekkenden nog aanzienlijk. Het is een natuurlijk gevolg van de
bijzondere Indische toestanden; van de gelukkig ook reeds meer en
meer opgeheven wordende, maar toch nog talrijke kleine posten en gar
nizoenen. Een statistiek over eenige jaren van het aantal officieren, dat,
bijv. op den 15del1 van iedere maand, op reis is, ter bereiking zijner
bestemming, zou zeer belangwekkend zijn en op zich zelve reeds bewijzen,
dat de formatie onvoldoende is.