99 In No. 3 van den jaargang 1883 van dit tijdschrift werd dit be langrijke onderwerp reeds zeer uitvoerig behandeld door den bij het Leger in Nederland gedetacheerden Kapitein der Indische Infanterie J. A. Vink. Te vergeefs hebben wij echter uitgezien naar het door dien offi cier verwachte tegenschrift. Onzes inziens is er dan ook tegen het door hem aangevoerde niets in te brengen Maar laat ons, na deze afwijking', waartoe het onderwerp „Zuinigheid" als van zelve leidde, terugkeeren tot Brutus' brochure. Op bladz. 14 dan bespreekt hij een gewichtig punt: de benoeming der Opperofficieren. Hij wijst er op, dat de bepaling in het Reglement op de bevordering, dat Z. M. de Koning de Generaal-Majoors benoemt door te kiezen uit de Kolonels der Infanterie, Artillerie en Genie, illusoir wordt door verschillende bijkomende omstandigheden, o. a. doordat do Gouverneur-Generaal de officieren benoemt en ontslaat tot en met den ko lonelsrang en deze het dus in zijn macht heeft, „om de keuze des Ko- nings te beperken tot diegenen, die hij, Gouverneur-Generaal, voor deze hooge charge in aanmerking zal brengen." Volkomen juist, zeggen we. Maar we vragen tevens: wat wil Brutus dan? Weet hij er iets beters op? Wij hebben er te vergeefs naar gezocht. Stellig zou Brutus een goed werk hebben verricht, indien hij tevens de middelen had vermeld tot het doen ophouden van een toestand, die velen in 1878 reden tot ergernis heeft gegeven. Intusschen kunnen wij zijne meening niet deelen, dat het ongeschikt zijn voor den rang van Generaal-Majoor den Kolonel in het oog van leger en publiek zou verkleinen [bladz. 15]. Immers men kan een hoogstver- dienstelijk Kolonel zijn, zonder daarom nog de vereischten te bezitten, welke bij een Leger als het onze, dat schandelijk genoeg slechts twee Generaal-Majoors telt, voor dezen rang moeten worden gestelden dan ook (blijkbaar is dit aan Brutus niet bekend) sedert 1853 gesteld zijn. Integendeel. Wij ontvingen dan ook van verschillende zijden blijken van instem ming met de strekking van dat artikel. Nog onlangs namen we kennis van een inge zonden stuk, onder het opschrift: „Nogmaals het Koloniaal Werfdepot", geplaatst in het Haagsclie „Vaderland van 8 October jl. De schrijver, die reeds vroeger, in „Het Vaderland" van 7 October 1882, de aandacht had gevestigd op de hooge kosten van het Kol. Werfdepot; van oordeel is, dat het zeer weelderig is ingericht en dat men, de aangeworven soldaten steeds zoo spoedig moge lijk naar Indië zendende, het korps te Harderwijk belangrijk zou kunnen inkrimpen, verwees de leden der Volksvertegenwoordiging en allo belangstellenden naar het bedoelde artikel van den Kapitein Vink. De gewenschte resultaten blijkt echter ook dat dag blad-artikel nog niet te hebben opgeleverd. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 110