115
geldbelegging „niet zelden geldelijke verliezen worden geleden." Door
bevoegden is ons integendeel verzekerd, dat zulks slechts zeer zelden
het geval is. (f)
Juist is intussehen zijne meening, dat sedert de opheffing der bepalingen
die vroeger het aangaan van huwelijken belettenhet aantal gehuwden tot
een verontrustend cijfer is gestegen.
Toen die vrijgevige bepalingen betreffende de huwelijken van officieren
gearresteerd warenen dientengevolge het aantal gehuwde officieren
aanmerkelijk toenam, hoorde men van vele zijden de vrees uiten, dat de
nadeelige gevolgen niet zouden uitblijven; dat ze het allereerst merkbaar
zouden zijn in verhoogde contributies. Een paar jaren later, toen de
Atjeh-oorlog in vollen gang wasnam die vrees toe. Het lag trouwens
voor de hand, dat men duchtte, dat dientengevolge het aantal bedeelden
sterk zou vermeerderen. Brutus constateert dit laatste zelfs als een feit.
Doch ook hierin dwaalt hijdaar het aantal bedeelden tengevolge van
den Atjeh-oorlog slechts in betrekkelijk geringe mate is gestegenalthans
verre is gebleven beneden de door velen met zorg geuite verwachtingen.
En wat het eerste betreft de verhooging van de gewone contributies
indien een dezerdagen door het Algemeen Dagblad gepubliceerd bericht
juist is zal eerst in 1884 de gewone contributie worden verhoogd
tot 5 procent. „Geen aangename tijding voor de officieren", merkte
het Alg. Dgbl. toen op. Heen, stellig niet; vooral niet voor die
gepensionneerdenwier pensioensbedragen zijn bepaald naar, de in
Staatsblad H°. 27 van 1860 aangegeven schaal. Maar.het was
te voorzien en we mogen dankbaar zijn, dat, indien het bericht wordt
bevestigdeerst in 1884 is behoeven te worden overgegaan tot een
maatregel, dien wij jaar op jaar duchtten. Dat die verhooging zoolang
is kunnen worden uitgesteld, pleit stellig niet voor den „hachelijken"
toestand van het fonds.
Waartoe eene enquête „in hooge mate wenschelijk, ui-gent zelfs" zoude
zijn, is ons dan ook niet duidelijk. Om zich „nopens den staat van het
fonds nauwkeurig te vergewissen", is eene enquête stellig niet noodig;
evenmin om „de middelen te beramen om het fonds op solide grondslagen
(f) Blijkens het voorkomende op bladz. 515 van den jaargang 1880 van dit tijd
schrift, is van 2 Januari 1842 t/m einde 1878 aan rente geïnd 3,561,227.07s. De
verliezen aan kapitaal over dat tijdvak bedroegen slechts 56500. Sedert zijn nog
900,000 aan renten gekweekt, zonder eenig verlies aan kapitaal. X. B.
De juistheid van dit bericht is sedert gebleken. Red.