118
officier, den ongehuwdeu zoowel als den gehuwden, en hij zal U volmon
dig toestemming verleenen, om van zijn stellig niet te groot traktement
nog meer te innen, indien zulks noodig ware tot verzachting van het lot
der weduwen en weezen van kameraden
Met het vierde middel, door Brutus aangegeven en toegelicht, zijn
wij het eens. Er bestaat dan ook, na kennisname van hetgeen, ook in
openbaar gemaakte officieele stukken, over het Militair Weduwen- en
Weezenfonds werd geschreven, o. i. niet de minste vrees, dat de Regee
ringzoo noodig niet zou bijspringen.
Brutus schijnt evenwel te beschikken over betere gegevens dan wij.
We hopen daarom, dat zijne beschouwingen over dit onderwerp mettertijd
zullen blijken, al te pessimistisch te zijn geweest.
De organisatie van het Kabinet van den Minister van Koloniën., voor
zoover betreft de Indische militaire zaken is het onderwerp, door B r u t u s
op de bladzijden 27 en 28 van zijne brochure besproken.
Wat ons het meeste in die beschouwingen treft, is de volgende alinea
„Tengevolge van de hulp, die de Chef van het militair bureau bij het
„Ministerie van Koloniën nu en dan inroept, door Indische Officieren,
„tijdelijk in Nederland aanwezig, aan het werk te stellen, en door de
„toevallige omstandigheid dat de Bureau-Chef, een gewezen genie-
officier, beter dan al (wij cursiveeren) zijne voorgangers voor deze taak
„berekend is, worden de militaire zaken, beter dan men a priori zou
„mogen verwachten, gaande gehouden."
Ons komt deze uitspraak hoogst onbillijk voor ten aanzien van de
vroegere chefs van dat bureau, met name den gepensionneerden Luitenant
kolonel Staring, die, het is voldoende bekend, voor het Indische Leger
heeft gedaan, wat hij kon. En wat de hulp betreft van tijdelijk in Ne
derland aanwezige officieren, hebben onze informaties bij hen, die
het uit den aard hunner betrekking konden weten, niet gestrekt om ons
te schokken in onze overtuiging, dat die tewerkstelling in principe niet
is aan te bevelen. Ons toch werden curieuse staaltjes medegedeeld van
de betweterij van officieren, die tijdelijk aan de bevelen van den Leger-
commandant zijn onttrokken. Zij waren bij het Ministerie van Koloniën
de Indische Specialiteiten en velden als zoodanig een oordeel over alles,
en dus ook over de zaken, waarvan zjj in Indië nimmer eenige studie
hadden gemaakt.
Naar onze meening kan een Indisch officier bij het Ministerie van Ko
loniën evenzeer worden gemist als zooals enkelen wenschen bij de