120 oorzaken ligt thans nog in het duister vroeg of laat de gang der pro motie weder zal worden, zóó als ze bij ieder koloniaal leger behoort te zijn, dan rijst als van zelve de vraag: wat moet het lot zijn van die officieren, welke voor den Majoorsrang of, als Brutus' denkbeelden verwezenlijkt worden, den Luitenant-kolonelsrang niet konden in aanmerking komen? Rekening houdende met het o. i. zeer juiste en dan ook sedert jaren door de Regeering gevolgde stelsel, om de gepasseerden niet langer dan strikt noodig is in dienst te doen blijven, zouden dezen moeten worden gepensionneerd. Maardit zou niet kunnen, wijl zij nog niet den daartoe, bij het aannemen van B rutus' regeling, vereisohten 25 jarigen diensttijd zouden tellen. Alzooeen zeer groot bezwaar. Brutus is voorts van oordeel, dat „men het steeds en niet ten onrechte als eene onbillijkheid bij het Leger heeft aangemerkt, dat het overdienen geene voordeelen aanbrengt." Wij daarentegen achten het een groot geluk, dat de Regeering nimmer heeft gehoor gegeven aan de vele vertoogen, welke stellig reeds gedurende 25 jaren zijn ingediend, om ten deze eene gelijkstelling met de burgerlijke ambtenaren te verkrijgen. We kunnen ons voorstellen, dat officieren van hoogen rang, die een groot aantal jaren dienen over den termijn, voor het verkrijgen van pensioen vastgesteld, zulk eene bepaling zouden toe juichen, maar wij betwijfelen ten zeerste of dit met het gros der officieren het geval zoude zijn. De reden ligt ook hier voor de hand: alweder is het de promotie. We zullen er niet verder over uitweiden; bij eenig nadenken springt toch van zelve in 't oog, hoeveel treuriger nog dan thans het daarmede gesteld zou zijn. Een goed stelsel van bevordering eischt, dat de ouderen, als hun tijd is gekomen, plaatsmaken voor de jongeren. Toen de ouderen zelf tot de categorie van jongeren behoorden, beaamden zij natuurlijk die stelling. Maar 't gaat daarmede als met zoovele andere zaken: men vergeet op lateren leeftijd, hoe men er vroeger over heeft gedacht. Moet dat plaatsmaken gelden voor alle legers, te meer nog is dit een dringende eisch bij koloniale legers, welker officieren, na een diensttijd van 25 a 30 jaren, in den regel, niet meer zóó geschikt zijn voor alle diensten, als het Gouvernement het recht heeft te vorderen. Het door ieder behalve door de belanghebbenden veroordeelde, geluk kig bij ons Leger reeds zeer geknakte /«m/cm-stelsel zou, bij toetreding tot Brutus' regeling, weldra weer weeldrig opschieten. De belangen van den dienst en niet minder die van de werkelijk goede, in alle op zichten bruikbare officieren, zouden er ten zeerste door worden geschaad. Onzes inziens zou het, indien het zoo wareeen zeer gelukkig verschijn-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 131