143 en dat er niet aan te denken viel, het 3e Bataljon ook aan wal te brengen, terwijl de mogelijkheid bestond, dat de gemeenschap met het strand kon worden verbroken. Onmiddellijk daarop vroeg de Bevelhebber aan den Chef van den Staf, wat zijne opinie omtrent den stand van zaken was. Het antwoord luidde, dat indien de toestand was en bleef, zooals die zooeven door den commandant der Marine was geschetst, het zaak zoude zijn, de reeds gelande troepen weder zoo spoedig mogelijk te doen embarqueeren, betere tijden af te wachten of te trachten, op eene andere plaats te landen, waar men minder last van de branding zoude hebben. Tegen dit voorstel werd met algemeene stemmen opgekomen. Terecht werd opgemerkt, dat door het weder inschepen der troepen een volkomen échec werd erkend en dat het weder embarqueeren zelf reeds zeer groote bezwaren aanbood wat betrof het landen op eene andere plaats der kust, werd opgemerkt, dat dit met nog meer moeilijkheden zoude gepaard gaan, omdat de branding overal dezelfde was, men kans had meer tegenstand van den vijand te zullen ontmoeten en ten slotte de debarquementsmiddelen zeer in aantal en gehalte waren verminderd. Alles loste zich op het oogenblik op in de vraag omtrent de middelen, die aangewend moesten en konden worden, om te zorgen, dat de troepen aan wal voortdurend van het noodige werden voorzien; verder moest men maar betere tijden afwachten. Daarop ontstond tusschen de com mandanten der verschillende oorlogsschepen een onderlinge wedijver in het opgeven der middelen van transport. De een wenschte groote laadprauwen te laten komen, deze van boord der schepen vol te laden met hetgeen aan wal noodig was, die prauwen vervolgens zoo dicht mogelijk bij het strand, doch buiten de branding, voor anker te leggen en den voorraad van daar met vletten aan wal te brengen. Ben tweede wenschte op die laadprauwen tamelijk groote masten te plaatsen en van den top dier masten een stevig touw naar den wal te spannen om daarlangs manden, kisten, enz. voort te trekken; eene soort van wire tramway dus. Ten laatste kwam een der zeeofficieren ik ben nagenoeg zeker, dat het de Luitenant ter zee der le klasse "Weijs was op het, Een in 1878 te Batavia naar den naam van den officier van wege de Depar tementen van Oorlog* en Marine g'ehouden onderzoek, leidde evenwel tot geen resultaat.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 154